
af, dat de pedicellarien, zoowel van zeesterren als van zeeSgels, onge-
twijfeld moeten worden gehouden voor wijzigingen van stekels. Dit mag
worden besloten uit de wijze van ontwikkeling bij het individu, alsook
uit een lange en volkomen reeks van overgangen bij versehillende soor-
ten en geslachten, van eenvoudige korreltjes of knobbeltjes tot gewone
stekels, en tot volkomene driebeenige pedicellarien De trapsgewijze
overgang strekt zieh zelfs uit tot de wijze, waarop gewone stekels en
pedicellarien met hun kalkaehtige stelen op de schaal zijn gearticuleerd.
Bij zekere geslachten van stekelhuidigen vinden wij, wat Mivart vraagt,.
namelijk »de samenstellingen noodig, om te bewijzen dat de pedicellarien
slechts gewijzigde vertakte stekels zijn.” Zoo vinden wij vaststaande
stekels met drie getande, beweegbare, op gelijken afstand geplaatste
takken, van onderen met een gewricht, en hooger aan den zelfden
stekel drie andere beweegbare takken. Als deze laatsten op den top
van een stekel staan, vormen zij inderdaad een soort van driebeenige
tang, en dit kan worden gezien op den zelfden stekel, tegelijk met de
drie lager geplaatste armen. In dit geval is de gelijkheid of identiteit
van natuur tusschen de armen der pedicellarien en de beweegbare takken
van een stekel onmiskenbaar. Algemeen neemt men aan, dat de
gewone stekels tot bescherming van het dier dienen, en als dit zoo is,
kan er geen reden zijn om te twijfelen of stekels, die zijn voorzien
van getande en beweegbare armen of takken, dienen ook voor het
^elfde doel, en zij zullen des te krachtiger werken, zoodra zij, doortot
elkander te naderen, werken als een grijpend of vattend toestel. Elke
overgang of trap van een gewonen vasten stekel tot een vast zittende
pedicellarie zou dus van dienst zijn.
Bij sommige geslachten van zeesterren zijn deze Organen in plaats
van vaststaande te zijn of zittende op een onbewegelijken steel,
geplaatst op den top van een spierachtigen en buigzamen, ofschoon
körten steel, en in dit geval dienen zij, behalve tot verdediging,.
waarschijnlijk ook nog tot een ander doel. Bij de zeeegels kunnen
de schreden worden gevolgd, door welke een vaststaande stekel
bewegelijk, door een gewricht, wordt verbonden met de schaal, en-
dus beweegbaar wordt. Ik zou wenschen hier meer ruimte te hebben,.
om een uitvoeriger uittreksel te kunnen geven van de belangwekkende
waamemingen van Agassiz, betreffende de ontwikkeling der pedicellarien.
Alle mogelijke overgangen, zegt hij, kan men vinden tusschen
de pedicellarien van de zeesterren en de haken van de Ophiuridae o f
slanesterren en ook tusschen de pedicellarien der zeeegels en de an-
kers van de Holothurien, die ook tot de zelfde groote klasse behooren.
Zekere samengestelde dieren, of zoophyten, zooals zij ook wel
eens zijn genoemd, namelijk de Polyzoa, zijn voorzien van zonder-
linae werktuigen of organen, die avicularien worden geheeten. Deze
organen zijn zeer onderscheiden bij de versehillende soorten. In hun
volmaakten toestand gelijken zij opmerkelijk veel op den kop en den
snavel van een gier in miniatuur, gezeten op een hals, en m staat om
zieh te bewegen; ook de onderkaak is bewegelijk. Bij een soort, die
door mij is waargenomen, bewogen de avicularien van den zelfden tak
zieh dikwijls allen te gelijk achterwaarts en voorwaarts, met de onderkaak
wijd geopend, in een hoek van ongeveer 90° in den tijd van vyf
seconden, en hun beweging veroorzaakte, dat de geheele polyzoenstok
trilde. Als de kaken met een naald worden aangeraakt, grijpen zij haar
zoo stevig, dat de tak dan daardoor heen en weer kan worden geschud.
-Mivart spreekt over dit geval vooral om de ondersteldemoeielijkheid,
dat zulke organen, namelijk de avicularien der Polyzoa en de pedicellarien
der Echinodermata, die hij als »wezenlijk gelijk beschouwt, door
de natuurlijke teeltkeus zijn ontwikkeld bij zeer versehillende afdeelingen
van het dierenrijk. Doch, ten minste wat hun maaksel betreff, kan ik
geen . gelijkheid zien tusschen driearmige pedicellarien en avicularien. De
laatsten gelijken veel meer op de scharen of knijpers (chelae) der schaal-
dieren, en de heer Mivart kon even goed deze gelijkheid als een bij-
zondere zwarigheid hebben geopperd, of zelfs hun gelijkenis met den-
kop en den snavel van een vogel. Busk, Smitt en Nitsche, die deze-
groep nauwkeurig hebben bestudeerd, gelooven, dat de avicularien homo-
loog zijn met de zooi'den en hare cellen, die den polyzoenstok samenstellen :
de bewegelijke lip of het deksel van de cel beantwoordt aan de bewe-
gelijke onderkaak van het avicularium. Evenwel kent de heer Busk geen-
thans bestaande overgangen tusschen een zooide en een avicularium.-
Het is derhalve onmogelijk te gissen, door welke nuttige overgangen het
eene kan zijn veranderd in het andere, doch hieruit volgt in ’t geheej
niet,. dat zulke overgangen niet hebben bestaan.
Daar de scharen der Crustaceeen in zekere mate op de avicularien
der Polyzoa gelijken, en beide als knijpers dienen, is het niet
ondienstig aan te toonen, dat er voor de eersten een lange reeks van
overgangen bestaat. In den eersten en eenvoudigsten toestand ligt hei