
In dit jaar is de verwoesting grooter dan ooit geweest, en in een klein
boschje, niet ver van mijn huis, zijn vele honderden bloemen vermeid
en eenige groepen geheel van bloemen beroofd. Om redenen, welke ik
hier zal mededeelen, twijfel ik niet, dat dit door vogels wordt gedaan,
en daar ik eens verscheidene groenlingen van eenige stengellooze sleu-
telbloemen weg zag vliegen, vermoed ik, dat deze de misdadigers zijn.
De reden, waarom de vogels op deze wijze de bloemen zouden afbijten,
heeft mij lang in verwarring gebracht. Daar wij hier in den omtrek
weinig water hebben, dacht ik een tijd lang, dat het geschiedde, om
het sap uit de stengels te persen, maar sedert heb ik waargenomen,
dat zij evengoed gedurende zeer regenachtig, als bij droog weer worden
afgebeten. Een mijner zoons besloot daaruit, dat het te doen was
om den nectar der bloemen te krijgen, en ik betwijfel niet dat dit de
juiste verklaring is. Bij een vluchtigen blik schijnt het, alsof de steel
was doorgebeten, bij nauwkeuriger beschouwing zal men echter onver-
anderlijk vinden, dat de uiterste basis van den kelk en het jonge ovarium
aan den steel zijn gelaten, en als de afgebeten einden der bloemen
worden onderzocht, ziet men, dat de smalle afgesneden einden van
den kelk, welke aan den stengel bevestigd blijft, niet zijn weggenomen.
Een kelkstuk van 1/4 ä 1/2 centimeter lengte wordt in den regel geheel
weggesneden, en de kleine snippers kunnen op den bodem worden ge-
vonden, soms blijven zij echter met eenige weinige vezels aan het
bovenste gedeelte van den kelk der afgesneden bloem hangen. Nukan,
zoover ik kan nagaan, geen ander dier dan een vogel twee gladde,
evenwijdige sneden in den kelk eener bloem maken. Het deel, dat
wordt weggesneden, bevat in de nauwe buis der bloemkroon den nectar,
en de drukking van den vogelsnavel zou dezen noodzaken, uit beide
afgesneden einden te vloeien. Ik had nooit van een Europeeschen vogel
gehoord, die zieh met nectar voedt, hoewel er in de tropische gewesten
der oude en nieuwe wereld zoovelen zijn, die dit doen, en van welke
men meent, dat zij bij de kruisbevruchting der planten medewerken.
In het laatste geval zouden zoowel de vogel als de plant er voordeel
bij hebben, maar bij de stengellooze sleutelbloem is het een door geen
voordeel gelenigd kwaad, en kon wel tot haar uitroeiing leiden; want
in gemelde boschjes zijn in dit jaargetijde vele honderden bloemen
vermeid, en kunnen geen enkel zaadje voortbrengen. De reden, dat ik
dit in »Nature” mededeel, is, om uw correspondenten in Engeland te
verzoeken, in den omtrek hunner woonplaats op te letten, of de stengellooze
sleutelbloemen daar lijden, en het resultaat, hetzij ontkennend
of bevestigend, mede te deelen, met bijvoeging of de stengellooze
sleutelbloemen in hun streek zeldzaam zijn. Ik kan mij niet herinneren,
vroeger iets dergelijks in de middelste graafschappen van Engeland te
hebben gezien. Als de gewoonte om de bloemen af te snijden, gelijk
waarschijnlijk is, algemeen mocht blijken te zijn, zoo moeten wij haar
als overgeerfd of instinktmatig beschouwen, want het is onwaarschijnlijk,
dat iedere vogel gedurende zijn individueelen levenstijd nauwkeurig de
piek zou hebben ontdekt, waar de nectar in de buis der bloemkroon
verborgen ligt, en zou hebben geleerd de bloemen zoo met kennis van
zaken af te bijten, dat steeds een klein gedeelte van den kelk aan den
steel bleef vastzitten. Als daarentegen het kwaad tot dit gedeelte
van Kent beperkt was, zou het een zeldzaam geval van een nieuwe
gewoonte of instinkt zijn, die in dit land was ontstaan, waar de stengellooze
sleutelbloem veelvuldig voorkomt. 1
TWEEDE MEDEDEELING.
(Uit „Nature'1', 14 M&i 1874; Vol. 10, blz. 29.)
Ik hoop, dat gij mij zult veroorlooven, eenige weinige slotopmerkingen over
devernieling der stengellooze sleutelbloemen door vogels te maken. Eerst
moet ik echter uwe correspondenten, en ook eenige heeren, die rechtstreeks
aan mij hebben geschreven, maar welke iknog geen tijd heb gehad persoonlijk
te antwoorden, mijn besten dank te betuigen. In de tweede plaats moet ik
mij aan de groote misdaad van onnauwkeurigheid schuldig verklären. Daar
de stelen, van welke de bloemen zijn afgesneden, verwelkt waren, zag ik
verkeerdelijk en op mij thans onbegrijpeiijke wijze de basis van het
afgebroken en verwijderde vruchtbeginsel voor den top aan, waarbij een
■overblijfsel van de verwelkte zaadlijst voor de basis van den stamper
werd aangezien. Ik heb nu echter zorgvuldiger toegezien, en bevonden,
dat van twaalf bloemstelen slechts drie eenig overblijfsel van vruchtbeginsel
hebben behouden. Ik heb ook zestien kelkoverblijfsels onderzocht,
1 Voor de antwoorden op Darwin’s vraag, zie men „Nature”, Vol. IX,
blz. 509 en X, blz. 6. Daarenboven kreeg hij nog vele schriftelijke antwoor-
-den. Dr. H. H. H. v. Z.