
namelijk de onvruchtbaarheid van twee soorten als zij voor het eerst
worden gekruist, en de onvruchtbaarheid der bastaarden, die daardoor
worden voortgebracht.
Zuivere soorten bezitten natuurlijk zeer volkomen voortplantings-
werktuigen, en echter brengen zij, als zij worden gekruist, weinig of
geen nakomelmgen voort. Bastaarden daarentegen bezitten machtelooze
voorttehngswerktuigen, in zooverre hun verrichting betreft, gelijk duidelijk
zichtbaar is in het mannelijk element van dieren en planten; ofschoon
e werktuigen zelven volkomen van inrichting zijn, in zooverre de mikro-
skoop ons dat kan bewijzen.
In het eerste geval zijn de seksueele elementen, welke zieh vereenigen
om den embryo voort te brengen, volmaakt; in het tweede geval zijn zij
'ö m t geheel niet ontwikkeld öf onvolkomen ontwikkeld. Deze onder-
seheiding is van veel belang in het beschouwen van de oorzaak der
onvruchtbaarheid, welke aan de twee gevallen gemeen is. Die onder-
scheidmg is waarsehijnlijk over het hoofd gezien, wijl de onvruchtbaar-
eid m beide gevallen werd beschouwd als een bijzondere eigenschap,
■die onze bevatling te boven ging.
De vruchtbaarheid der rassen — dat is van die vormen, welke bekend
zijn of worden geloofd van gemeenschappelijke ouders afte stammen —
als zij worden gekruist, en ook de vruchtbaarheid hunner gekruiste af-
stammelingen, is, naar mijn inzien, even belangrijk als de onvruchtbaarheid
der soorten: want daardoor schijnt er een groot en duidelijk onder-
echeid tusschen rassen en soorten te bestaan.
GRADEN DER ONVRUCHTBAARHEID.
Beschouwen wij eerst de onvruchtbaarheid der soorten, die worden
gekruist, en tevens die van hare bastaarden. Het is niet mogelijk de
verschillende verhandelingen en werken dier twee onvergelijkelijke en
nauwkeurige waamemers, Kölreuter en Gärtner, die bijna hun geheele
leven aan dit onderwerp hebben besteed, te lezen, zonder getroffen te
worden door de algemeenheid van zekeren graad van onvruchtbaarheid.
Kölreuter maakt de onvruchtbaarheid der soorten, als zij worden gekruist,
tot een algemeenen regel; doch hij hakt zoodoende den knoop door,
want in tien gevallen, waarin hij twee vormen vond, die door de meeste
ßchrijvers als onderscheidene soorten worden beschouwd, en die samen
volkomen vruchtbaar waren, aarzelt hij geen oogenblik om hen als
rassen te rangschikken. Ook Gärtner maakt msgelijks den regel alge-
meen en betwijfelt de volkomen vruchtbaarheid van de twee gevallen
van Kölreuter. Doch in deze en vele andere gevallen is Gärtner ge-
dwongen zorgvuldig de zaden te teilen, om te bewijzen dat er zekere
graad van onvruchtbaarheid bestaat. Hij vergelijkt steeds het grootste
getal zaadkorrels, door twee gekruiste soorten of door haar bastaarden
voortgebracht, met het gemiddelde getal, door beide ouderlyke soorten
in den natuurstaat voortgebracht. Doch hierbij schijnt het mij toe, dat
er groote oorzaken van dwaling zijn ingeslopen: opdat een plant worde
gekruist, moet zij van haar mannelijke voorttehngswerktuigen worden
beroofd, en, wat veelal nog van meer belang is, zij moet worden
opgesloten, opdat er haar geen stuifmeel van andere planten door Insekten
kan worden aangebracht. Bijna alle planten nu, waarmede Gärtner
zijne proeven nam, stonden in potten, en werden in een kamer e-
waard. Dat dit alles, en wel vooral de ontneming der meeldraden, zeer
dikwijls nadeelig is voor de vruchtbaarheid der plant, behoeft geen betoog.
Gärtner geeft een lijst van een twintigtal planten, waaraan hij de mee -
draden ontnam, en die hij kunstmatig met het eigene stuifmeel bevruchtte,
en — met uitsluiting van de Leguminosae, waarbij die handelwijze
hoogst moeielijk is - werden de helft dier twintig planten mm of meer
in haar vruchtbaarheid aangetast. Bovendien, daar Gärtner by herhahng
waarnam, dat eenige vormen, gelijk de roode en de blauwe bastaardmuur,
Anagallis arvensis en A. coerula, welke de beste kruidkundigen voor verscheiden
heden houden, samen volkomen onvruchtbaar waren, — komt he
mij voor, dat wij wel mögen betwijfelen, of vele soorten wezenlijk zoo
onvruchtbaar zijn, wanneer zij worden gekruist, als Gärtner gelooft.
Het is zeker, dat de onvruchtbaarheid van verschülende soorten, die
worden gekruist, zoo verschillend in graad is en zoo onmerkbaar uit-
gaat, en, aan den anderen kant, dat de vruchtbaarheid van zuivere
soorten zoo gemakkelijk door verschillende omstandigheden wordt ge-
wijzigd, dat het uit een practisch oogpunt hoogst moeielijk is te bepa-
len, waar de volkomen vruchtbaarheid eindigt en waar de onvruchtbaarheid
begint. Mij dunkt, het beste bewijs voor de waarheid hiervan is wel
dit, dat de twee meest bedreven waamemers, die ooit hebben bestaan,
Kölreuter en Gärtner, tot volkomen tegenovergestelde besluiten zijn geko-
men, ten opzichte van de zelfde soorten. Het is ook zeer leerzaam -
doch ik heb hier geen ruimte om in bijzonderheden te treden — te