
king tot de onvruchtbaarheid der bastaarden niet kunnen begrijpen,
zooals b.v. de ongelijke onvruchtbaarheid van bastaarden voortgebracht
door wederkeerige kruising, of de toeneming der onvruchtbaarheid bij
zulke bastaarden, die toevallig en bij uitzondering volmaakt op de zui-
vere soorten gelijken. Ook beweer ik geenszins, dat de voorgaande op-
merkingen de zaak in den grond verklären: wij weten niet te zeggen,
waarom een bewerktuigd wezen, onder onnatuurlijke voorwaarden ge-
plaatst, onvruchtbaar wordt. Alles wat ik heb trachten te bewijzen, is,
dat in twee gevallen, die in sommige opzichten met elkander verwant
zijn, onvruchtbaarheid het gewone gevolg is; in het eene geval door
de verandering, die de uilwendige levensvoorwaarden hebben ondergaan;
in het andere, omdat door de versmelting van twee organisaties tot
6ene, de organisatie of het gestel is bedorven.
Een dergelijke overeenstemming bestaat, naar allen schijn, bij een ver-
wante, maar zeer verschillende klasse van feiten. Het is een oud en
bijna algemeen geloof, gegrondvest, naar ik meen, op een menigte bewijzen,
dat kleine wijzigingen in de levensvoorwaarden ten voordeele
zijn voor alle levende wezens. Wij zien dit geloof uitgedrukt bij land-
bouwers en tuinlieden, als zij dikwerf hun zaad, knollen en dergelijken
ruilen, hen uit den eenen grond en klimaat in den anderen overbrengen.
Gedurende de herstelling van zieke dieren zien wij dikwijls zeer günstige
gevolgen van bijna elke verandering in de levenswijs en gewoonten.
Verder, zoowel bij plantan als bij dieren vindt men overvloedige bewijzen,
dat een kruising tusschen verschillende individu’s van de zelfde soort,
welke in zekere mate van elkander afwijken, kracht en vruchtbaarheid
geeft aan de jongen, en dat een kruising tusschen de naaste bloedver-
wanten gedurende verscheidene generaties, vooral indien zij in de zelfde
levensomstandigheden blijven, bijna altijd geringere grootte, zwakheid o f
onvruchtbaarheid bij de jongen veroorzaakt.
Derhalve schijnt het mij toe aan de eene zijde dat geringe wijzigingen
van de levensvoorwaarden alle levende wezens ten voordeele zijn, en.
aan de andere zijde, dat lichte kruisingen, dat is kruisingen tusschen
de mannetjes en de wijfjes der zelfde soort, die aan een weinig ver-
schillende levensvoorwaarden zijn blootgesteld geweest, of een weinig
van elkander afwijken, kracht en vruchtbaarheid geven aan de afstam-
melingen. Doch wij hebben gezien, dat daarentegen grootere verande-
ringen der levensomstandigheden de bewerktuigde wezens, welke gedurende
langen tijd aan zekere gelijkvormige levensvoorwaarden in de
natuur gewoon waren, dikwijls in zekere mate onvruchtbaar maken,
gelijk wij ook weten, dat kruisingen tusschen mannetjes en wijfjes, die Lei steik van elkander afwijken of soortelijk verschillend zijn geworden
, bastaarden voortbrengen, die bijna altijd in zekere mate
onvruchtbaar zijn. Ik ben volkomen overtuigd, dat deze overeenkomst
M m of zelfbedrog is. Wie in Staat is te verklären, waarom de
olifant en een menigte andere dieren niet in Staat zijn zieh in zelfs
slechts gedeeltelijke gevangenschap in hun geboorteland voort te planten,
zal ook in Staat zijn de primaire oorzaak aan te £™n ™ | | g £
dat bastaarden over het algemeen onvruchtbaar zijn. J
kunnen verklären, hoe het komt, dat de rassen van sommigen onzer
huisdieren, welke dikwijls aan nieuwe en ongelijke voorwaarden bl
gesteld zijn geweest, volkomen vruchtbaar met elkander zijn, mettegen-
Lande zij van verschillende soorten afstammen, welke waarschijnlijk
bii een oorspronkelijke kruising onvruchtbaar zonden zijn gewees.
Beide reeksen van feiten komen mij voor samen te zijn verbunden door
een algemeenen, maar onbekenden band, die wezenl.jk in betrekkmg
Staat tot het levensbeginsel; welk beginsel, gelijk Herbert Spencer hee
opgemerkt, van de voortdurende werking en tegenwerking van verschilfende
krachten afhangt, of dat het bestaat in een werkmg, die, gelgk
overal in de natuur, steeds naar een toestand van evenwicht streeft,
wordt dit streven door de eene of andere verandering gemakkelijk ge-
stoord, dan winnen de levenskrachten aan sterkte.
WEDERKEERIG DIMORPHISME EN TRIMORPHISME.
Dit onderwerp zal ik hier kort bespreken; men zal zien dat het.
tameliik veel licht op de leer der bastaardvorming werpt. Verscheidene,
tot verschillende orden behoorende planten komen m twee, ongeveer.,
even talrijke vormen voor, welke in geen ander opzicht dan m hun
voortplantingsorganen verschillen ; de eene vorm heeft een langen
stamper en körte meeldraden; de andere een körten stamper met lange
meeldraden, beide met stuifmeelkorrels van verschillende grootte. Hij
trimorphe planten zijn drie vormen vporhanden, die op dergelijke wijze
in de lengte hunner stampers en meeldraden, in de grootte en vorm
hunner stuifmeelkorrels en in eenige a n d e r e opzichten verschillen, en
daar er bij elk dezer drie vormen twee soorten van meeldraden best aan,