
leven, zullen worden bedolven; en die, welke in zand of grint worden ’
begraven, zullen niet tot in een verwijderd tijdperk duren. Waar geen
bezinksel werd afgezet op den bodem der zee, of waar bet zieh
niet dik genoeg oplioopte om bewerktuigde lichamen voor de vernieti-
ging te bewaren, daar kunnen geen overblijfselen worden bewaard.
Ik geloof, dat er slechts fossielenvoerende lagen in dien archipel
kunnen worden gevormd, dik genoeg om voor de toekomst bestaande
te blijven — gelijk de secundaire vormingen van het verleden nog be-
staan — eeniglijk gedurende tijdperken van daling des bodems. Die
tijdperken van daling zullen door groote tusschenpoozen van elkander
worden gescheiden, en in dien tijd zal de grond even hoog blijven of
wel rijzen. Terwijl hij rijst, zal elke fossielenvoerende vorming aan steile
kusten even spoedig worden vernietigd als zij is ontstaan, door de
onophoudelijke werking van den golfslag, gelijk wij zulks heden ten
dage zien aan de westkust van Zuid-Amerika, en zelfs in uitgestrekte
en ondiepe zeeen van den archipel kunnen gedurende de tijdperken
van rijzing door bezinking ontstane lagen moeielijk tot zoo groote
dikte worden opgestapeld of zoodanig door latere vormingen worden
bedekt of beschut, dat het waarschijnlijk is, dat zij tot een late toekomst
zullen bewaard blijven. Gedurende de tijdperken van daling zal er
waarschijnlijk veel leven worden vernietigd; gedurende die van rijzing
zal er meer verandering zijn, maar de geologische gedenkstukken zullen
dan minder volledig worden.
Het mag worden betwijfeld, of de duur van een of ander groot
tijdperk van daling over den geheelen archipel of over een gedeelte
daarvan, gepaard met een gelijktijdige ophooping van bezinksels, wel
den gemiddelden levensduur van de zelfde soortvormen zou te boven
gaan: zulk een samenloop van omstandigheden is onmisbaar voor de
bewaring van alle overgangen tusschen twee of meer soorten. Als zulke
overgangen niet volkomen worden bewaard, krijgen de tusschenrassen
het voorkomen van zoovele onderscheidene soorten. Ook is het waarschijnlijk,
dat elk groot tijdperk van daling wordt afgebroken door
veranderingen in het waterpas van den bodem, en dat er geringe
veranderingen van het klimaat zullen gebeuren, gedurende zulke lange
tijdperken. In die gevallen moeten de bewoners van den archipel
verhuizen, en geen onafgebroken reeks van wijzigingen kan in eenige
vorming bewaard blijven.
Zeer vele zeebewoners. van den archipel hebben tegenwoordig een
gebied, vele duizenden mijlen grooter dan de omtrek van die eilandengroe-
pen. De analogie doet mij gelooven, dat het voomamelijk die ver uit-
gespreide soorten zijn, welke de meeste nieuwe rassen zullen opleveren. Die
rassen zullen in het eerst gemeenlijk plaatselijk zijn, maar als zij eenig
bepaald voorrecht bezitten, of als zij verder worden gewijzigd en ver-
beterd, zullen zij zieh langzaam uitbreiden en de oudere vormen ver-
dringen. Als zulke rassen naderhand naar hun oude woonplaatsen terug-
keerden, terwijl zij van hun vorige gedaante verschilden, al was het ook
nog zoo weinig, dan zouden zij toch volgens de grondbeginselen van
vele palaeontologen als nieuwe en verschillende soorten worden ge-
rangschikt.
Derhalve, als er iets waars is in de voorgaande opmerkingen, hebben
wij geen recht te verwachten, dat wij in onze geologische vormingen
een menigte overgangsvormen zullen vinden, die volgens mijn leer ze-
kerlijk alle verledene en tegenwoordige soorten van de zelfde groep
vereenigen tot een langen en vertakten keten. Wij zullen slechts scha-
kels kunnen zoeken, sommige dichter bijeen, andere verder van elkander
afstaande, en als zij worden gevonden in verschillende afdee-
ltngen der zelfde vorming, zullen zij door de meeste palaeontologen
terstond als soorten worden beschouwd. Ik geloof niet, dat ik ooit
zou hebben vermoed welk een armoede van geologische gedenkstukken
zelfs de best bewaarde geologische afdeeling ons vertoont, indien de
tegenwerping, dat wij geen overgangen en schakels in de vormingen der
aardkorst vinden, niet zoo krachtig tegen mijn leer scheen te strijden.
OVER DE PLOT SE LING E VERSCHIJNING VAN GEHEELE
GROEPEN VAN VERW A NT E SOORTEN.
De plotselinge wijze, waarop geheele groepen van wezens soms op
eens in zekere vorming verschijnen, is door verschillende palaeontologen
_ b. v. door Agassiz, door Pictet, en door niemand met meer
kracht dan door Prof. Sedgwick — gebezigd als een tegenwerping,
noodlottig voor het geloof aan de veranderlijkheid en het in elkander
overgaan der soorten. Als het waar was, dat een aantal soorten, tot
het zelfde geslacht of de zelfde familie behoorende, in eens als ’t ware
een inval in de wereld hadden gedaan, waarlijk, dat feit zou noodlottig
zijn voor de leer van afkomst met langzame wijziging door de natuur