
na eenige duizenden generaties zullen de meest van elkander afwijkende
verscheidenheden van een grassoort altijd de beste kans heb-
ben om wel te slagen, en in getal toe te nemen, en zoodoende zullen
zij de minder afwijkende verscheidenheden verdringen. V e r s c h e i d
e n h e d e n nu zijn bij de planten het zelfde wat r a s s e n bij de
dieren zijn, en r a s s e n , die zeer verschillend van elkander zijn geworden,
noemt men s o o r t e n.
De waarheid van de leer, dat de levenskracht der soorten in ver-
houdmg staat tot de grootte van het verschil in de vormen, blijkt len
duidehjkste in vele natuurlijke toestanden. Binnen een zeer kleinen
omtrek, vooral als hij open ligt en voor landverhuizers toegankelijk is,
en waar dus de strijd tusschen individu en individu hevig moet zijn*
vinden wij altijd een groot verschil in de bewoners. Ik bevond, dat
een plekje veengrond van vier voet lang bij drie voet breed, hetwelk
gedurende vele jaren overal aan volkomen de zelfde voorwaardenwasbloot-
gesteld geweest, met twintig soorten van planten was begroeid, en dezen
behoorden tot achttien. geslachten en tot acht orden: een bewijs hoeveel
deze planten onderling verschilden. Zoo is -het ook met de planten
en insekten op kleine eilanden, en zoo is het ook met de levende
schepselen in zoetwatervijvers. De landbouwer weet zeer goed, dat hij
de beste vrucht krijgt van zijn velden, door telkens de planten, die hij
verbouwt, te verwisselen met anderen van verschillende orden: de
natuur doet volkomen het zelfde. De meeste dieren en planten, welke
rondom zekere kleine piek gronds wonen, zouden op die piek kunnen
leven ondersteld dat zij niet in het eene of andere opzicht zeer
bijzonder van natuur was — en doen als ’t wäre hun uiterste best
om op die piek te leven. Doch als zij daar met elkander in mededin-
geräken, zullen de voordeelen, die het verschil in lichaamsinrich-
ting, in gewoonten en in levenswijs aan de eene of andere soort
verschaffen, bepalen en uitspraak doen, welke soorten de heerschende
zullen worden, en het zal blijken, dat het de algemeene regel is, dat
zij zullen behooren tot hetgeen wij verschillende geslachten en orden
noemen.
Het zelfde verschijnsel ziet men als er planten door de kunst van
den mensch inheemsch worden gemaakt in een vreemd land. Men zou
verwachten, dat de planten, waarmede het gelukt is om die in zeker
land inheemsch te maken, in het algemeen zeer na verwant zullen zijn
aan de inlandsche: want deze laatste beschouwt men gewoonlijk
als bijzonder geschapen en geschikt voor het land, dat zij bewonen.
Ook zou men verwachten, dat de inheemsch gemaakte planten zullen
behooren tot eenige weinige groepen, die bijzonder geschikt zijn voor
zekere standplaatsen in de nieuwe landstreek. Doch het is geheel anders.
Alph. de Candolle heeft terecht in zijn groot en schoon werk
gezegd, dat de flora van een gewest door het inheemsch worden van
vreemde planten meer nieuwe geslachten dan nieuwe soorten wint, in
verhouding tot het getal der inlandsche geslachten en soorten. Tot een
enkel voorbeeld diene het volgende. In de laatste uitgave van het werk
van Asa Gray, Manual of the Flora of the Northern United States,
zijn 260 inheemsch gemaakte planten opgesomd, en deze behooren tot
162 geslachten. Wij zien daaruit, dat die planten onderling zeer verschillend
van aard zijn. Bovendien verschillen zij grootelijks van de
inlandsche, want van die 162 geslachten zijn er niet minder dan 100
volkomen vreemde, en derhalve wordt daardoor het getal der planten-
geslachten van de Yereenigde Staten zeer vergroot.
Door onze aandacht te vestigep op den aard der planten of dieren,
welke met goeden uitslag hebben gestreden tegen de inlandsche van
zeker gewest, en däär inheemsch zijn geworden, kunnen wij ons eenigszins
een denkbeeid vormen op welke wijze sommige der inlandsche zijn
gewijzigd, ten einde een overwicht op andere inlandsche te kunnen
verkrijgen: wij mögen veilig aannemen, dat het verkrijgen van verschillen
in lichaamsinrichting, gevoegd bij nieuwe hoedanigheden, voor hen
zeer voordeelig is geweest.
Het voordeel, hetwelk sommige bewoners eener landstreek ten gevolge
van afwijkingen van den grondvorm boven anderen genieten, is inderdaad
het zelfde als dat, hetwelk de physiologische verdeeling van den arbeid over
de werktuigen van een en het zelfde individu oplevert. Door Milne Edwards
is dit onderwerp meesterlijk behandeld. Geen natuuronderzoeker twijfelt er
aan, dat een maag, geschikt om alleen plantaardige, of alleen dierlij-
ke stoffen te verteren, ook de grootste hoeveelheid voedingsstof uit die
voedsels zal trekken. Zoo is het ook in de huishouding van een gewest
; hoe meer of hoe verder de dieren en planten in levenswijze van
elkander afwijken, hoe meer zij zijn uiteengespreid, des te grooter is ook
het getal der individu’s, die in staat zijn däär te kunnen bestaan. Een
groep van dieren met een slechts weinig afwijkende bewerktuiging zal niet
kunnen mededingen met een groep, die onderling veel meer in lichaams-
inrichting en levenswijze verschiff. Wij mögen twijfelen, of de buidel