
meene onvruchtbaarheid van soorten, als die met elkander worden ge-
kruist, kan gerust worden beschouwd, niet als iets dat op bijzondere wijze
is verworven of een kenmerkende eigenschap is, maar als iets, dat samenhangt
met verandering van onbekenden aard in haar seksueele elementen.
VERGELIJKING TUSSCHEN BASTAARDEN EN KRUISLINGEN,
ONAFHANKELIJK VAN HUN VRUCHTBAARHEID.
Behalve in de vruchtbaarheid kunnen de afstammelingen van gekruiste
soorten, ba s ' t a a r de n, en die van gekruiste rassen, k r u i s l i n g e n ,
in verschillende andere opzichten worden vergeleken. Gärtner, wiens
grootste wensch het was een strenge afscheiding te maken tusschen
soorten en rassen, kon slechts eenige zeer geringe, en, naar het mij;
voorkomt, volkomen onbeteekenende verschillen tusschen zoogenoemde
bastaarden en kruislingen vinden. Ook zijn zij in vele zeer belangrijke
punten volkomen aan elkander gelijk.
Het belangrijkste onderscheid is, dat in de eerste generatie de kruislingen
meer veranderlijk zijn dan de bastaarden. Gärtner stemt toe,
dat bastaarden van soorten, die lang getemd zijn geweest, dikwijls ook
in de eerste generatie veranderlijk zijn; ik zelf heb vele treffende voor-
beelden daarvan verzameld. Verder stemt Gärtner toe, dat bastaarden
tusschen zeer naverwante soorten veranderlijker zijn dan die tusschen
zeer verschillende, en dit toont aan, dat het verschil in den graad van
veranderlijkheid trapsgewijze toe- of afneemt. Wanneer kruislingen en
vruchtbare bastaarden gedurende verscheidene generaties worden voort-
geplant, wordt de som der veranderingen in de afstammelingen zeer
groot: doch er kunnen ook eenige gevallen worden opgenoemd van
bastaarden, zoowel als van kruislingen, die langen tijd hun eenheid van
kenmerken behouden. Evenwel is de veranderlijkheid misschien grooter
in de opvolgende generaties van kruislingen, dan in die van bastaarden.
Over die grootere veranderlijkheid der kruislingen dan der bastaarden,
behoeven wij ons niet te verwonderen. Want de ouders der kruislingen
zijn rassen, en meestal tamme rassen — er zijn er weinig waarnemin-
gen bij wilde rassen gedaan — en hieruit volgt in de meeste gevallen,
dat een kortelings ontstane veranderlijkheid dikwijls vol zal houden, en
zal worden gevoegd bij die, welke door de kruising zelve wordt verwekt*
De geringe graad van veranderlijkheid der bastaarden van de eerste
generatie, in tegenstelling met hun groote veranderlijkheid in de volgende-
generaties, is een zeer zonderling feit, hetwelk onze hoogste aandacht
verdient. Want het leidt tot en versterkt het denkbeeid, dat ik heb-
geuit over de oorzaak der gewone veranderlijkheid, namelijk dat het
daaraan moet worden geweten, dat het voortplantingsstelsel hoogst ge-
voelig is voor eenige verandering in de levensvoorwaarden: het wordt daar-
door dikwijls öf machteloos gemaakt öf ten minste onbekwaam om door
zijn eigene werking nakomelingen voort te brengen, die geheel gelijk
zijn aan den ouderlijken vorm. Nu zijn bastaarden in de eerste generatie
afkomstig van soorten — met uitsluiting van die reeds lang zijn getemd
— welker voortplantingsstelsels in geenen deele waren gewijzigd:.
zij zijn derhalve niet veranderlijk. Doch de bastaarden zelven hebben
hoogst gewijzigde voortplantingsstelsels, en hun afstammelingen zijn derhalve
ten hoogste veranderlijk.
Doch keeren wij tot onze vergelijking van kruislingen en bastaarden
terug. Gärtner zegt, dat kruislingen vatbaarder zijn dan bastaarden om
tot een der stamvormen terug te keeren: doch als dit waar is, moet
het slechts een verschil in graad zijn. Gärtner geeft bovendien uitdruk-
kelijk toe, dat bastaarden van lang gekweekte planten meer tot atavisme-
geneigd zijn, dan bastaarden van soorten in den natuurstaat; en dit
-verklaart waarschijnlijk de eigenaardige verschillen in de resultaten van
verschillende waarnemers. Zoo betwijfelt Max Wichura, of bastaarden
wel ooit geheel tot hun stamvormen terügkeeren; en hij nam proeven
met niet gecultiveerde soorten van wilgen; terwijl Naudin daarentegen
op de nadrukkelijkste wijze verzekert, dat er bijna algemeen neiging tot
terugkeer bij bastaarden bestaat; en hij nam voornamelijk proeven met
gecultiveerde planten. Verder beweert Gärtner, dat als twee soorten,
ofschoon zeer aan elkander verwant, met een derde soort worden ge-
kruist, de bastaarden grootelijks van elkander verschillen; terwijl als
twee zeer verschillende rassen van eene soort worden gekruist met een
andere soort, de bastaarden niet veel verschillen. Doch dit besluit is,
voor zooverre ik kan nagaan, getrokken uit een enkele proefneming, en
schijnt lijnrecht in tegenspraak te zijn met de uitkomsten van verscheidene
waarnemingen, die door Kölreuter zijn gedaan.
Dit nu zijn de onbelangrijke verschillen, die Gärtner in staat is te
stellen tusschen bastaarden en kruislingen onder de planten. Aan den
anderen kant, de gelijkenis van kruislingen en bastaarden met hun.
ouders, vooral van bastaarden voortgebracht door naverwante soorten-,