
Soorten” wordt vermeld, Wallace de theorie der natuurlijke teeltkeus
met buitengewone kracht en duidelijkheid uiteenzet.
G. E. von Baer, voor wien alle deskundigen de grootste achting
koesteren, drukte omstreeks 1859 zijn voornamelijk op de wetten der
geographische verspreiding gegronde overtuiging uit, dat vormen, welke
tegenwoordig geheel en al van elkander verschillen, de nakomehngen
van een enkelen stamvorm zijn. (Bud. Wagner, »Zool. anthropol. Untersuchungen”
1861, blz. 51.)
In’Juni 1859 hield professor Huxley een voordracht voor de »Royal
Institution” over de blijvende typen van het dierlijk leven. Met betrek-
king tot dergelijke gevallen merkt hij o p : „Het is moeilijk, de betee-
kenis van zulke feiten te begrijpen, als wij onderstellen, dat elke
soort van planten en dieren of elk groot type van organisatie na
lange tusschenruimten van tijd door een afzonderlijke handeling der
scheppende kracht zijn voortgebracht en op de aarde geplaatst; en
men moet niet vergeten, dat zulk een onderstelling noch in de over-
levering noch in de openbaring steun vindt, en dat zij ook in strijd is
met 'de algemeene analogie in de natuur. Beschouwen wij van den
anderen kant de blijvende typen, in verband met de hypothese, dat de
op den een of anderen tijd levende soorten het voortbrengsel van een
langzame verandering van reeds vroeger levende soorten zijn een
hypothese, welke, hoewel onbewezen, toch de eenige is, die aan de
physiologie een vasten grondslag geeft, — dan schijnt het bestaan
dezer typen te bewijzen, dat de mate van wijziging der levende we-
zens gedurende den geologischen tijd zeer gering is in vergelijking van
de geheele reeks van veranderingen, welke zij hebben ondergaan.” 1
In December 1859 publiceerde Dr. Hooker zijn »Inleiding tot de
flora van Van Diemensland.” In het eerste deel van dit groote werk
erkent hij de juistheid van het denkbeeid, dat de soorten door afstam-
ming uit en verandering van andere soorten zijn ontstaan, en bevestigt
deze leer door Vele door hem zelven gedane waarnemingen.
i Waarschiinlijk is de bedoeling, dat de veranderingen, die wij aan de
ons behende fossielen kunnen opmerken, slechts een klein deel vertegenwoor-
dieen van de geheele som der veranderingen, welke de Organismen sedert
het ontstaan der eerste levende wezens op aarde hebben ondergaan, zoodat
ohze palaeontologische archieven zeer oiivolledig zijn. Anders schijnt my
oE&e plaats onbegrijpelijk, daar vöör den aanvang der geologische tyden, dus
vÖör het bestaan der aarde als zelfstandig hemellichaam, natuurlyk ook geen
levende wezens op aarde bestonden en daar dus geen veranderingen konden
ondergaan 1 Dr- H' H’ H‘ v* Z*
In November 1859 verscheen de eerste uitgaaf van »Het Ontstaan
der Soorten”, in Januari 1860 de tweede, in April 1861 de derde, in
Juni 1866 de vierde, in Juli 1869 de vijfde, in Januari 1872 de zesde.