
dat er een geheele groep van vleermuizen is, die zulke vlerken hebben;
zij zou slechts toepasselijk zijn, indien een soort van vleermuis vlerken
had, die op een in ’t oog vallende wijze ontwikkeld waren, in verhou-
ding tot die van de andere soorten uit het zelfde geslacht. Die regel
is in den uitgestrektsten zinvantoepassing op bi jkörnende (secun-
da i r e ) s e k s u e e l e k e n m e r k e n , als zij op een ongewone wijze
voorkomen. De uitdrukking »bijkomende (secundaire) seksueele kenmerken”,
door Hunter gebezigd, beteekent die kenmerken van een sekse,
welke niet onmiddellijk met het bedrijf der voortteling in verband staan.
Die regel is toepasselijk op mannetjes en wijfjes, maar daar de wijfjes
veel zeldzamer opmerkelijke bijkomende (secundaire) seksueele kenmerken
vertoonen dan de mannetjes, zoo betreft zij de wijfjes slechts zel-
den. Dat die regel zoo streng doorgaat in alle gevallen van bijkomende
(secundaire) seksueele kenmerken, is te wijten aan de groote verander-
lijkheid dier kenmerken, hetzij zij al of niet ongewoon ontwikkeld zijn.
Doch dat onze regel niet bepaald is tot bijkomende seksueele kenmerken
alleen, wordt duidelijk door de hermaphroditische rankpootigen be-
wezen: ik moet hier bijvoegen. dat het juist de bovengenoemde opmer-
kingen van Waterhouse zijn, die mij vrijheid geven dit te beweren. In
mijn volgend werk hoop ik eenige voorbeelde n hiervan te geven, doch
hier wil ik kortelijk slechts een vermelden. De dekselplaten der vast-
zittende rankpootigen (.Balanidae) zijn in den ministen zin van het
woord zeer belangrijke werktuigen, en zij verschillen uiterst weinig,
zelfs bij verschillende geslachten. Doch bij de verschillende soorten
van het geslacht Pyrgoma zijn die kleppen ten hoogste onderscheiden
van andere, zelfs zijn zij soms geheel en al van een andere ge-
daante; en de som van wijzigingen bij de individu’s van sommige
soorten is zoo groot, dat men zonder overdrijving kan zeggen, dat de
verscheidenheden van eene en de zelfde soort meer van elkander verschillen
door de kenmerken dezer belangrijke kleppen, dan de soorten
van andere geslachten doen.
Wijl de vogels van het zelfde gewest uiterst weinig van elkander verschillen,
heb ik mijn opmerkzaamheid in ’tbijzonder op die dieren ge-
vestigd, en gezien, dat de bovengenoemde regel ook daarbij doorgaat.
Ik kan niet beslissen, dat zulks ook bij de planten het geval is, en dit
zou mijn geloof gevoelig hebben geschokt, indien de groote verander-
lijkheid bij de planten het niet bijzonder moeielijk maakte, om hare be-
trekkelijke graden van veranderingen onderling te vergelijken.
Wanneer wij bij zekere soort een deel of een werktuig op een
merkwaardige wijze ontwikkeld zien, is het eerste denkbeeid, hetwelk bij
ons opkomt, dat het van groot belang moet zijn voor de soort; endes-
niettemin is dat deel in dit geval hoogst vatbaar voor verändern*.
Waarom zoo dat zoo zijn? Met het geloof, dat elke soort onafhank^
lijk van een andere is geschapen, met al hare deelen zoo als wij 1
m zien is mij geen verklaring denkbaar. Maar bij het g e l o o f , dat groe-
Zn 2 — S ™“ fll S°°rten’ e“ ^ d°°r^ natuurlijke teeltkeus zijn gewijzigd, dunkt mij, dat er e®n lic v^ r
opgaat. Als bij onze tamme dieren een deel of wel het geheele die
wordt verwaarloosd, dat is, als er geen keus van fokdieren geschiedt,
zal men weldra zien, dat zulk een deel (b.v. de kam bij de Dorking-
hoenders) of het geheele ras ophouden dat kenmerk standvastig te be-
zitten. Men zegt dan, dat het ras is ont a a r d. Wij zien lets der-
aeliiks in den natuurstaat bij rudimentaire werktuigen; bi] zulken,
die tot geen bijzonder doel bepaaldelijk zijn ingericht, en misse en
ook bij werktuigen van dieren tot de zoogenoemde veelvormige groe-
pen behoorende; want in die gevallen heeft de natuurlijke teeltkeus
geen. gelegenheid gehad of kan zij die niet krijgen om te han-
delen, en de geheele bewerktuiging blijft dus als als ’t wäre dobberend.
Doch wat ons hier meer in het bijzonder aangaat, is, dat die
deelen van onze huisdieren, welke in d e n tegenwoordigen tijddooraan-
houdende teeltkeus snel veränderen, ook tevens ten hoogste vatbaar voor
veranderingen zijn. Zie de duiven, zie welk een wonderbaar groot ver-
schil er is in de bekken der verschillende tuimelaars, in de kragen der
raadsheeren, in de staarten der pauwstaarten! Zelfs bij de onder-rassen,
zooals bij de kortbekkige tuimelaars, is het algemeen bekend hoe
moeielijk het valt hen zuiver te houden, en hoe velen er worden geboren,
die ver afwijken van hetgeen voor den maatstaf van zuiverheid
wordt gehouden. _ ,
Men kan zeggen, dat er een onophoudelijke strijd wordt gevoerd, tustusschen
de neiging om tot een minder gewijzigden toestand terug te
keeren aan den eenen kant en de aangeboren neiging om te veränderen,
en de macht der aanhoudende teeltkeus om het ras zuiver te houden
aan den anderen kant. Op den langen duur overwint de teeltkeus. Doch
zoolang het kiezen der fokdieren vrij snel na elkander geschiedt, kan
men stellig verwachten, dat de verandering der Organismen zeer on
bestendig zal zijn.