
¿en, leven op eilanden, maar in ’t geheel geen andere landzoogdieren.
Er bestaat nog een andere belangrijke betrekking, namelijk die tusschen
de diepte der zee, die de eilanden van elkander en van het naburige
vasteland scheidt, en den graad van verwantschap tusschen de zoogdieren,
Welke die eilanden bewonen. Windsor Earl heeft betreffende dit onder-
Werp eenige zeer belangrijke opmerkingen gemaakt, ten opzichte van
den grooten Maleischen archipel, die bij Gelebes door een zeer diepe
zee wordt doorsneden, welke door Wallace’s uitstekende onderzoekingeri
nog belangrijk zijn uitgebreid. Genoemde zeearm scheidt twee zeer
verschillende zoogdierfauna’s van elkander af. Aan beide zijden zijn de
eilanden gelegen op matig diepe onderzeesche banken, en zij worden
door de zelfde of door naverwante soorten van zoogdieren bewoond.
Het heeft mij nog aan tijd ontbroken om dit onderwerp ten opzichte
van andere werelddeelen te onderzoeken, maar voor zooverre ik zulks
heb gedaan, is de uitkomst overal de zelfde geweest. Wij zien b. v.
Groot-Brittanje door een smal kanaal van Europa gescheiden, en de
zoogdieren zijn aan beide zijden de zelfde: wij zien de zelfde feiten
in vele slechts door smalle zeeengten van Nieuw-Holland gescheiden
eilanden. De West-Indische eilanden staan op een bank, die bijna 1000
vadem diep onder water ligt, en daar vinden wij wel Amerikaansche
vormen, maar de soorten en zelfde geslachten zijn verschillend van die
van het vasteland. Wijl de som der wijzigingen in alle gevallen gedeel-
telijk van het verloop des tijds afhangt, en wijl het duidelijk is, dat
eilanden, die door smalle kanalen waren gescheiden, gemakkelijker met
het vasteland konden worden vereenigd, gedurende tijdperken van op-
hefQngen des bodems, dan zulke eilanden, die door breede kanalen
waren afgescheiden van het vasteland — is het begrijpelijk, dat er een
. bepaalde betrekking moet bestaan tusschen de diepte van de zee en
den graad van verwantschap der zoogdieren, die op de eilanden en op
het naast gelegen vasteland leven. Maar uit het oogpunt der onafhan-
kelijke schepping is ook dit punt volkomen onverklaarbaar.
Alle voorgaande opmerkingen over de bewoners van oceanische eilanden
namelijk de schaarschheid der soorten, — de betrekkelijke rijk-
dom van endemische vormen — de afwezigheid van geheele groepen,
Zooais batrachiers en landzoogdieren, niettegenstaande de aanwezigheid
van vliegende zoogdieren — de zonderlinge getalsverhoudingen van som-
fiaige plantenfamilies — de omstandigheid, dat sommige kruidachtige
planten tot boomen worden ontwikkeld, en dergelijken meer — schijnen
my toe beter te rijnjen met het gevoelen, dat er in den langen loop
der tijden nu en dan middelen ter verspreiding werkzaam zijn geweest,
dan met het denkbeeid, dat al onze eilanden des oceaans voorheön met
het naastbij liggende vasteland vereenigd zijn geweest. Immers, als dit
laatste waar was, zou de landverhuizing waarschijnlijk veel volkomener
zijn geweest: en daar de soorten in massa zouden zijn verhuisd, zouden
hun wederkeerige betrekkingen niet aanmerkelijk zijn gestoord, en zij,
zelven öf in het geheel niet, öf allen op meer gelijkmatige manier zijn
gewijzigd.
Ik ontken geenszins, dat er vele en groote moeielijkheden bestaan,
vooral ten opzichte van de vraag, hoe verschillende bewoners van zeer
afgelegen eilanden, hetzij zij hun oorspronkelijken vorm hebben behou-
den, of dien sedert hun aankomst hebben gewijzigd, in hun nieuwc
woonplaatsen kunnen zijn gekomen. Doch wij moeten niet vergeten,
dat er waarschijnlijk eens vele eilanden, die nu zijn verdwenen en
waarvan geen spoor meer overig is, hebben bestaan en als rustplaatsen
hebben kunnen dienen. Ik wil hier een enkel zeer moeilijk te verklären
geval als een voorbeeld geven. Bijna alle eilanden des oceaans,
zelfs de kleinste en meest afgelegene, worden door landslakken bewoond,
veelal door endemische soorten, maar somtijds ook door soorten,
die elders worden gevonden. Dr. Aug. A. Gould heeft verscheidene-
belangrijke gevallen ten opzichte van de landslakken der eilanden van
den Stillen Oceaan bekend gemaakt. Nu is het algemeen bekend, hoe schie-
lijk en gemakkelijk zulke landslakken door zout water worden gedood::
haar eieren, ten minste die, waarmede ik proeven heb genomen, zinken
in zeewater en sterven daarin. En echter moeten er naar mijn gevoelen
eenige onbekende, maar zeer krachtig werkende middelen ter harer
verspreiding zijn geweest. Zouden de pasgeboren jongen zieh mis-
schien hechten aan de pooten van vogels, die in het slijk waden, en
öp die wijze werden overgebracht? Ik heb gezien, dat landslakken, die
overwinterden, dat is die een vliesachtig deksel hadden over den mond
van de schelp, in de holligheden van drijf hout gezeten, over vrij breede-
zeearmen Heön moeten kunnen worden gedreven. Ik heb gezien, dat
verscheidene soorten in dien toestand gedurende zeven dagen een on-
derdompeling in zeewater zonder nadeel konden verduren: een dezer
dieren was een wijngaardslak, {Helix pomatia), en nadat het dier weder
in zijn wintertoestand was gekomen, hield ik het nogmaals gedurende
twintig dagen in zeewater, en het herstelde volkomen. Gedurende dezen