
i 1 r e k e , over de afstamming der organische
wezens van eenen grond-
vorm, 33.
F r e m o n t (Kol.), over het trekken
der bisons, 339.
F r i e s , de soorten van groote ge-
slachten nauw met elkander ver-
want. 1 0 1 .
Fringilla codebs, nestbouw, 358.
Fuchsia, 414.
F u c o i d e n , gekruist, 427.
Furnarius cunicularius, nestbouw,
358; dwaling van het instinkt bij
272.
Fu t ’en, 226.
G.
G a l a p a g o s - eilanden, vogels der
—, 563; voortbrengselen der —,
572.
Gcdaxias attenuata, verre verspreiding
van —, 558.
Galeopithecus, 221. }
Ga l i l e i , al'zwering van Kopernicus
stelsel door 3.__
Galinsoga trilobata, 556.
Gallinaceae, 202.
Gallinula chlor opus, 375.
GaUus bankiva, 01, 309.
Gans , Chineesche, 448: geeft met i
de gewone gans vruchtbare bastaar-
den, 446 v. v.; verschillentusschen
de Chineesche en de gewone —,
448.
Gans , hoogland — , 226; vrucht-
baar bij kiuising, 416.
Ga n z e n , trekinstinkt der —, 340,
3 9 5 ; _ die zieh dood houden,
3 4 9 ; wildheid van gekruiste —,
385. Zie : Rotgans en Hooglandgan.
Ga r n e t t , over de wildheid van
gekruiste eenden, 584.
Garrulus cristatus, 310.
Gä r t n e r , over onvruchtbaarheid
van bastaarden, 142, 411, 417;
over wederkeerige kruising, 419;
kruisingen van Mais en Verbascum,
438; vergelijking tusschen bastaarden.
421, 426, 441.
G a u d r y , tusschenvormen van fos-
giele zoogdieren in Griekenland, 495.
G e b o o r t e p l a a t s , gehechtheid
aan de — bij dieren, 342, 386.
G e b r u i k , uitwerkselen van het — ,
5 3 , 180; — en onbruik der lede-
maten, 646.
G e e l g o r s , nestbouw van de —,
358.
Ge e r (de), over insekten, die zieh
doodhouden, 348; over dubbele
instinkten, 363.
Ge i k i e , over vernieling door aan-
raking met de lucht, 453.
G e 1 ij k e n i s , beschermende — bij
insekten, 274, 275; — met de
stamvormen bij bastaarden en kruis-
lingen, 441.
Ge l i j k s o o r t i g e veranderingen,
204.
G e n e a l o g i e , gewichtig voor de
rangschiklung (klassificatie), 593.
Generatio spontanea, 168.
G e o f f r o y St. Hi l a i r e , over
vergoeding en evenwicht van was-
dom, 194; over gelijke werktuigen
(homologe Organen), 609.
Geof f roy St. Hi laire (Isid o r e ),
wisselbetrekkingen tusschen de dee-
len bij monsters, 54; overtallige
organen dikwijls veranderlijk, 196;
over individueele afwijkingen, 2 0 1 ;
over de veelvuldigheid van gedroch-
telijkheden, 292.
Ge o l o g i e , onvolledigheid der oor-
konden van de — > 449; geologie
der toekomst, vooruitgang daarvan,
678.
G e r s t , 552.
Ge r v a i s , over Typotherium, 496.
Ge s c h i k t e n , overleven der meest
—, 123.
G e s l a c h t e n , polymorphe —, 8 8 ;
groote en kleine —, 99.
G e s l a c h t s w i s s e l i n g , 614.
Geutn coccineum, 550.
G e v e d e r t e , wetten van het wis-
selen van het — bij de seksender
vogels, 132.
Ge wo o n t e, werking der —, 53;
— en instinkt, 302. 378.
Gi e r en, naakte huid aan den kop
der —, 245.
G i e r z w a l u w , 350.
Gi o r d a n o B r u n o , over het
empyreum, 1 ; marteldood van — ,3 .
Gilia tricolor, 555.
G i r a f f e , staart der —, 234; maak-
sel van de —, 269; hals der —,
272, 294.
Gl e t s c h e r s , zie: Bergijs.
G m e 1 i n, over onafhankelijke schep-
ping der soorten, 531.
Godetia, 549; — Lindleyana, — rubicunda
, 556.
G o d r o n (Dr. A.), 34; over in zout-
moerassen kiemende planten, 550.
Go d win-Aus t en, over denMalei-
schen archipel, 469.
Go e t h e , zijn denkbeeiden over den
oorsprong der soorten, 27; over
vergoeding en evenwicht van groei,
194.
Gomphia oleaeformis, 266.
Go o d a i r e (Dr), over de Chineesche
gans, 447, 448.
G o o d s i r , over de onbevreesdheid
van wilde eenden voor spoortrei-
nen. 347,
G o u d h a a n t j e , nestbouw van
het —, 359.
G o u d v i n k , vernJelt primula’s of
sleutelbloemen, 398 v. v.; instinkt-
matige kennis van de —, 399,400.
G o u 1 d (A ug, A.) , over landslak-
ken, 569.
G o u 1 d (John), over dekleuren van
vogels, 179; over trekvogels, 339 ;
over het instinkt van den koekoek,
343; over den nestbouw van
grootpoothoenders, 352; over den
nestbouw van Artamus sordidus,
360; over de hooglandgans van
Australié, 384; over de verspreiding
der vogelsoorten, 575.
Gr a a f w e s p e n , instinkten der
—, 377.
G r a a n s o o r t e n , verbetering der
— door teeltkeus, 188.
Gr a b a , over de zeekoet, 135.
Gr äbe r , over trekvogels op de Färöer,
344.
Gr a n i e t v la k t en, ontbloot, 462.
Gr a n t (Prof.), over het ontstaan
der soorten, 29.
Gr a s mu t s c h e n , nestbouw der
- , 355.
Gr a s s en (Gramineeen), Verschii-
lenda soorten van —, 155;invloed
van het zeewater op de zaden der
—, 552
Gr ay (A. H.), over de verspreiding
van mossels door eenden, 581.
Gray (Asa) , brief van C. Darwin
aan —, 13, 21 ; over het variëeren
der ei ken, 94; veranderhjkheid niet
rechtstreeks door den mensch ver-
oorzaakt, 122 ; over boomen der
Vereenigde Staten. 144; over in
de Vereenigde Staten inheemsch
gemaakte planten, 157; over de
bloeiwijze van Mimulus, 266; over
de zeldzaamheid van tusschenras-
sen, 218; over bergplanten, 531;
over het aantal gelijke planten in
de Oude en de Nieuwe Wereld, 535.
Gray (Dr.), over strepen van den
kwagga, 208.
Gr a y (G. R.) , over Collocalia escu-
lenta, 350.
Gr a y (J. E.), over een gestreepten
bastaard van den ezel en den he-
mionus, 210.
Gr e y (Sir II.), over het oriëntee-
ringsvermogen van de inboorlingen
van Australie (Nieuw-Holland), 342.
Grimm, over ongeslachtelijke voort-
planting, 615.
Gr o e i , compensatie van — zie;
Vergoeding en evenwicht van den
wasdom.
G r o e p e n , afwpende en dobberende
— , 604.
G r o n d , zie : Bodem.
G r o n d v o r m , eenheid van den —.
255,
Gr o o t - B r i t t a n n i ë , over de
zoogdieren van —, 568.
Gr o o t p o o t h o e n d e r s , nestbouw
der - . 352.
Gr o o t t e , gemiddetde — van den
mensch, 641, 643.
G r o t d i e r e n , 184.
Gr i j p s p r i e t e n der cirrhipeden,
195. 638.
G u a n a c o ’s, zonderlinge instinkten
der —, 369.
G ün t h e r (A.), over platvisschen,