
Die hier Daar zyn ’er tot nu toe nog drie be-
vanouds- kend, de Heidenfche, Mohhammedaan-
deilei'ge- ^ e> en H Chriftelyke Godsdienft.
weeft is. De oudfte vandeze isrde Heidenfche,
van welke men nu nog de pverbl/fzelen
op ’t groot ciland Geram, en op Boero,
zoo onder de Alfoereezen, als odder
deze en gene Strand - Volkeren aldaar,
heeft.i#^
De Hei- Voigens dit Heidenfeh Geloove eerden
deoiche. z y , in hunne onkunde en blindheit, als
1. opper-Goden, den Hemel, en de Aarde,
en baden in den Hemel ook de Son,
Maan, en Sterren aan.
Scfyoon zy deze voor opper-Goden
hielden (by welke zy- ook gewoon waren
te zweeren) zoo Heiden zy vaft, dat
I die het beftier der zaaken hier benedea^
ofaan deze en gene Duivels, o? wel aan
de zielen van hunne verftorvene voorouders,
aanbevalen, gelyk zy opk de
gewoonte hadden, om ten eerften.tot de
I zelve, als Middelaars tuflchen hen, en
"de opper-Goden, hun ‘ toevlucht te
nemen.
I g r Datzy.ietQoddelyksen onbegrypelyks
; I in ’t befchouwen van den Hemel, en al
| die heerlyfce Hemel-lichten vonden, is
niet te verwonderen, alzoo dit de Goden
der beroemdfte en verftandigfte Volkeren
der aarde geweeft zyn.
Dje jjg Zoo groot en heerlyk de Son, en
van een Maan boven de andere Hemel-lichten
fpreek- hen uiterlyk fchenen te zyn, zoo veel te
^yzed» grpoter was ook de eerbied, die zy ne-
Son, en vens veel'ändere, ja de meefte Volkeren
Maan, van ’t Ooften, daar voor van ouds hadontleend,
den, en nog hebben, gelyk ook, omi de
bediend. beftendigheit van hunne verboriden I t?
volle kracht uit te drukken, de Köningen
en.. Vorften aldaar gewoon zyn dit
gemeenelyk met deze fpreekwyze, zoo
lang de Son en Mane zyn, uit te drukken.
Een oude Oofterfche fpreek-wyze, van
welke zieh David in den L X X li. Pfalm^
vers f . bediend, daar hy zegt: U zullen
'vreezen, zoo lang de Son en Mane zullen
Psynf een geflachte' der geflachte. Gelyk hy
Jlpf ; ; vers 17. daar op135k ten deelen zinfpeelt,
p ] als hy zegt: zoo lang als 'er3e~Sönne-zal
zyn, zal zynen naam voortgeplant iverden,
dat is, altyd, en zonder ophouden.
Ik ontmoet die zelve manier van fpre-
ken ook by Ovidiusm zyn Minnedichten
, in ’t 1 Boek, en iy Dicht, na-
mentlyk:
Nulla Sophoclco veniet jattura Cothurno,
cum Sole Luna femper Aratus erit.
Dat is:
De toon van Sofokles zal nimmermeer ver-
‘ dwynen, , '
Aratus zal zoo lang als ’/ Son- en Maan-
licht fchynen.
Deze eigen fpreekwyzc ontmoet ik
ook in zekeren Brief, die aan den IConing
van Cambödia in ’t jaar 167z. door den
opper-Landvoogd van Indien, de Heer,
Johan Maatzuiker, gefchreven wierd,
waar in hy van de opregte genegenheit
van den Koning tot zyn Edelheid, en
de Raaden van Indien, zyn zucht töt
vrede en vriendfchap met hen tot onder-
ling welvarenyan beide die Natien ipre-
kende, wenfeht: Dat dqn Hemel geven
wil, dat ze zoo Jang mag duuren, als de
Son e» Maan hare lichten aan de menfehen
zullen geven.
Zy pntzetten zieh niet älleen over die
glans-ryke Hemel-lichten, en over het
ganfehe heir des Hemels} maar baden -
_ook met de zelve eerbied de Aarde aan,
te meer, afzöo z y , het Aardryk menig-
maal zeer fterk onder zieh voelende bewegen^
daar uit vaftftelden , dat ditniet
anders,. dan door zekere Godheid, diens
l oppermacht zieh over de aarde en des
zelfs inwoonders uitftrekte, gefchie-
den kon.
Dewyl zy nu van ouds vaft Helden, Hunop-
dat de opper-Goden zieh met de dingen per en
der Aarde niet eigentlyk 5 maar alleen mindere
door bemiddeling van zekere Duivels,
en Geeften, en voor al door die van
hunne voorouders, bemoeiden, en dat
zy derhalven al hun nooden en beden om
hulpe, door hen aan de zelve moeften be-
kend malten , alzoo hadden zy ook ver-
fcheide plaatzen, daar-zy gewoon waren,
voigens opgave der Wichelaars, ofwel
voigens eigen goeddunkeh,uezeNitoe’s,
o f Duivels (die zy in de later tyden na
‘Wet'qoorbieken van den Mohhamme-
daanfehen Godsdienft ook wel Sjeithäns,
en Djin’s noemden) o f de Geeften van,
hunne voorouders aan te bidden, en om
hunne hulpe en voorlpräak te verioeken.
Zy waren gewoon zekere groote vier- Steenen
kante fteenen, hoedanige ik verfcheidene alsGo-
boven op hunne geborgten gezien hebbe, |||| 8e*
groote eere aan te doen.
Dat zekere fteenen van ouds zondet-
ling geeerbied,. en als plaatienvan Gods-
dieriir gebruiltf wierderi^blykt ons mid-
dagklaar uit gewyde en ongewyde
ichriften.
Gen. XXVIII. vers 18. leze ikvan Jacob
, dat hy die fteen, op welke h y , van
Ber-Seba na Haran gaande, zieh als op
een hoofd-peuluw ter neder gelegt, en
waar op hy die ieldzame droom gehad
had, tot een opgerecht tecken zettede,
olie daar boven op goot, en in ’t Z2 vdrs
Zeide : En deze fteen , dien ik totty-een
opgerecht teeken gezet hebbe NB. zal een
huis Gods 'Hoezen. Ook noemde hy die
plaats, gelyk wy vers ip zien, Beth-El,
dat is, 't Huis Gods.
, Tn de Areopagüs van Athene, de oüd-
fte Recht-bank van Griekenland, die
eenigen tyd onder den blaauwen Hemel
was, waren twee Silvere banken , van
welke de eene ußftt dt fteen desongelyks,.
waar op de befchuldiger zat, en de andere
dveiltict de fteen der, önbeichäamd-
h e it, genaamd Wierd, op welke de
fchuldige zat. Deze plaats wierd namaals
door een Tempel overdekt, en als een
Gods-huis gebruiktv ■
Paufanias zegt Lib. 7. van Achaja, dät
’er by de Stad'Pharos omtrent het beeid
van Mercurius ' dertig Vierkante fteenen
waren, waar op de naam van ieder God,
even als in Ärcadia, gefchreven ftondj
en dit, voegd hy ’er by, öm dat by de
oudfte Grieken enkele fteenen dienden
om de Göden te verbeelden.
De Romeinen hebben van Peflinunte
een ruwen fteen aangenomen, dien zy als
de moeder der- Goden aanbaden.
Düs baden de oüde Amboineezen dök
zekere groote fteenen aan, niet, om dat
zy die eigentlyk voor Goden' hielden,
maar om dat zy vaft ftelden, dat hunne
Nitoe’s , en Bofch-düivels, zieh daar
onthielden.
Als ook Even zoo hadden zy ook veel eerbied
de boo- voor de groote Eiken- * Waringin- en
meü* Pitsjaar-boomen.
Dat de groote boomen van ouds Tem-
pelen der Goden waren, is denliefheb-
beren deroudheden zeer wel bekend.
Het is zeker, dat de Thuinen, en
Boflchen daar al mede voor gedient heb-
hebben. Het Bofch dat Abraham te Ber-
Seba plantte, diende mede daar toe, alzoo
hy daar den naam des Heeren, des
eeuwigjeh Gods aänriep. Gen: .,
Wat agting de hooge Eiken, Cederen,
en andere hooge boomen by de öuden
hadden, is uit allerlei Schryvers over-
vloedig bekend.
Van de Eike leze ik allereerft met op-
merkinge Gen. XVIII: 1. dat de Heere
Abraham vericheen aan de Eiken-bof-
fchen van Mamre. Dit meine ik heeft veel
aanleiding tot het eeren van den Eikenboom
gegeven. Ook Gen. XX X V : 4.
en 8. dat Jacob de vreemde Goden, & c .
onder de Eike by Sichern verborg 1 en
dat Deboray de voedfter van Rebecca^
begraven wierd onder aan Beth*El, onder
die Eike, welker name hy Allon
Bachuth noemde. Beide die zaaken, juift
onder zoo een Eiken-boom verricht,
wilden zekerlyk iet zonderlings te kennen
geven.
Jof. VI: 11. zie i k , dat de Engel
des Heeren quam, en zieh onder de Eike
zettede. Gelyk dit nu aan de Joden een
eerbied voor den Eiken-boom, meer dan
voor andere boomen, ingeboezemt heeft*'
alzoo .meine ik , dat al de dienft en èer-
bied der Grieken, en van hunne latere
navolgers, voor den Eiken-boom hier van
daan alleen zyn oorfprònkgenomen heeft.
Plinius zegt in zyn VI. Boek, y Cap.
dat de boomen de Tempels der Goden,
en byfconder de uitftekendfte waren. Dus
zegt hy in zyn XIII. Boek, f Cap. dat
de Ceders veel tot de ftatuen en beeltenif-
fen der Goden dienden.
Evert zoo nu dien’den in de oudfte tyden
de groote en hooge Waringin- of
Pitsjaär-boomen voor verblyfplaatzert,daar
de oude Amboineezen hunne Goden gingen
eeren, dienen, en raadvragen j niet, om
dat-zy die boomen zelf als Goden aan-
Zagen, maar om dat zy die hielden voor 7
plaatzén, daar zieh hunne Nitoe’s , en
Bofch-duivels, o f de Geeften van hünne
voorouders , .pathieldcn, en daar zy wilden
gediend, en raad gevraagd zyn.
Zy waren van oordeel, dat de zielen
van hun overledenö voorouders, niet alleen
na hun dood nog leefden, maar dat
zy ook zagen, hoorden, en wiften, al
wat ’er in de wereld omging, en dat zy
nu en dan wel eens, ’t zy met een
lichaam , ’t zy als een fchim, aan hen
hier o f daar', dog egter maar voor éen
körten tyd, verfchenen, en zieh, vöor-
al of onaer die boomen , o f op die groote
fteenen, o f ook wel Omtrent hunne Curaven,
onthielden, waarom zy ook gewoon
waren nog lang na der zelver
dood, en by voorvallen van ziekten, en
andere ongemäkken, ten eerftenfpysen
drank,als ook Flambeauwen, na deGra-
ven der zelve te brengen, om de zielen hier
mede .te eeren en te verluftigen, fchoogi
-zy-de- fpyze en Arank zelf .qppeufelden.
" Behalven deze plaatzen, daar hun Hun
afgodifche Duivels - dienften gepleegd Marels:
werden, heeft men van öüds op Ceram,
en elders, gehad (gelyk die nu nog onder
de Alfoereezen alomme zyn ) zekere Dui-
vels-Tempels,. die zy Marels , o f òok
wel Toetoe-wo, en Mafale,. noemen.
In deze Tempels, van Gabba-Gabbä
gemaakt, geven de oüders hunnej^inde-
ren, eer zy twaglf jaaren oud zyn, aan
de Priefters over, om in dien Duivels-
dienft' onderricht te werden. De Tempel
zelf, die diep in ’t Bofch, en onder
het donkerfte geboomte geplaatft werd,
is buiten dien zòo donker getimmerd3
en van zoo weinig lichten en kleene ven-
fterlcens voorzien, dat het onmoge]yk is
te zien, wat daar in omgaat.
De Pricfter, de groote Maoewen genaamd,
neemt de kinderen van de ouders
maar over, zonder dat zy iets in den
Tempel zelf beichouwen mögen, o f
können, alzoo ’er maar een Flambeau
dag en nacht buiten. de zclvc brand.
A z Pas
■