
Warm-
Men nöemd dezen Booitt bydc Portu-
geezen Arvore dt R'aiz fi dat is, de Wor-
tehboom, en men houd de zelve gemee-
nelyfc vöor dien Boom, die ‘fheophra-
ftusj Pliniüs, en meer andere de Ficus In-
dicagenoemd hebben.
löe klein- J Van dezenWaringin-boom hecft men een
—> Zoort met kleine bladen, waar aan kleine
ronde Vrugtjens komen, gelyk men
aan de tak, die wy op No; L. VI. ver-
toonen , kan beipeuren, welke Vrug-
ten meeijfc tot ipyze der Loerfs, en ande-
re Vogels, die in deze Boomen zieh
onthouden , dienen. Het hout werd~
tot brandhout gebruikt, en ’t blad nu en
dan wel tot BacaJJam gegeten.
P it is de Boom, o f wel een diergely-
ke zoort, waar in ’t rechte Calambac ,
enhet Agel-bout, na’t zeggeh der Chi-
neezen, gevonden werd. Men geeit
vpor, dät ‘er zoo een Boom voor ’t Pa-
.Jeis des Konings van Bantam ftaat, waar
voor de Chinteztn veel geld aan die Vorft
vrugteloos geboden, en dat men ’er van
verre de Calambac-reuk in ontdekt zou
hebben.
Ik heb op Bantam in ’t jaar 1694.. meer
dan eens voor ’s Konings Paleis geweeft,
maar wete niet, dat ik daar diergelyken
Boom gezien, ö f iets daar van gehoord
hebbe,zoo dat ’er onder die vertellingen
der Chineezen veel verdichtzelcn, waar
op niet veel ftaat te maken is, loopen.
Onder deze zoort behoort 00k de
Pitsjaar, o£:Bitsjädr-boom, die hier me-
de, maar zoo veel niet, als op Java ,
groeid. Deze is kort en dik van ftam ,
pas twaalf o f vyftien voeten hoog (ook
wel lager) zeer plat, en wat hoekig,be-
ftaande mede uit verfcheide flammen by
cen , die veel takken hebben, die zieh
wyd en zyd uitbreiden, hebbende een
driekantig blad , dat. agter rond , vier
duimdang., matig breed, redelyk dik,
en licht-groen van verwe is. Het valtJ
wel.glad,. dog heeft eenige witte ribbenJ
en vertoond zieh aan een lange ftecl,zon-
der ordre, aan de kleine takjens. De
Boom geeft medeVrugtjens in November,
twee en twee by een milchen de bladeren
in te voorfchyn körnende, die, ryp
geworden , zieh eerft purperrood, en
daarnazwart, vertoonen.
De Vrugten dienen de Vogels, en de
bladen nu en dan de mönichen, tot Ipyze
en de fchorfle werd van de Ambonze jon-
ge Dochters, met Ryft en Manoor-bloe-
men gewreven, tot een pap, o f blanket-
zel gebruikt, om een zuiver en glad yel
te houden, ten welken einde zy die op
hun aangezicht, en lyf, fmeeren.
Men heeft van deze zoort van Boomen
’er mede, die met hare wortels zieh zoo
mccnigvuldig voonsetten, dat men zou
zeggen > er ettelyke Boomen by. een
geplant waren , van welke zoort de
beroemde Benjaanen-boom, die men een
myl van Gamron heeft, is , waar onder
ettelyke duizend menfehen tegen de Zon-
ne können befphut werden. Ook heeft
nien diergelyken beroemden .Boom niet
verre van Suratte, , . A
Onder de wilde Boomen teld nien me- «Jcle**
de de Gondal, de S'akke, de Sin-Bopar. boomen*
de Dahon Candal, de breed-bladige, Ban-
Clompan, de Saga (die de; roo-
de boontjes geeft) en de Garniter-boom,
van welke laatfte wy op N 0. LX V1I.
eentak met zyn Vrugten vertoonen. .
Opk teld men de Kimaf, Malapari,.de
•wilde Widorik, de Cajoe Langit, de Bofch-
Nagel-boom, de Coelit-Papedo, ende Po-
lot-boom , o f ’t brandend blad, onder de
•wilde Boomen.
De Cajoe Langit-boom is een van de hoog- Cajoe-
fte, die ik kenne. Men noemd hem het
hout des Hemels ,oides Uitfoanzeh l om Ü boom*
Bitsjaafboom.
^— — -.-.«.w.llULUJU UCU1 OT
Hemels, o fdes Uitjpanzels, dat
hy zyn kruin, als ’t wäre tot aan den
Hemel verheft. Hy vale rechl vän ftam,
heel dik, makende zyn kruin boven aan,
daar zieh alle de takken by een, cn, aan
'welke zieh de bladeren met paaren ver-
volgens vertoonen 5 dog zyne Vrugten
waflen twee o f drie by een kan byzonde-
re fteelen op zieh zelven,gelyk men aan
de tak, die wy op N<>. L X V I l l. vertoonen,
klaar kan zien. ■ T Dewil
1 Ide Nagel-boom is maar een klein Nag™
laag boomtjen, waar van men een Roo- ^°om.
deen cen Witte zoort heeft, hebbende
een enkele,zeer kromme gebogene ftam
en lange ydele takken, waar aan eenige
paaren bladeren vervolgens wat van den
anderen zieh vertoonen, drie of. vier
duim lang, en een groote, o f wel andernaive
duitn breed , en redelyk na de Na-
gel-ttadercn gelykende, van welke de jon-
ge byna als Sattyn glimmen.
De Vrugten komen, weinig in getal,
voor aan de takjens voort, met een byzontulfchen
de bladeren in, zom- I
tyds e’nkcld, zomtyds meer by. een, hebbende
de gedaantc van kleine Bezieni gelyk
men dat aan 'de fak van de Rodde
zoort, die van de pas befchrevene zeer
wnnig verfchild , en die wy op N«.
LX IX . vertoonen, zien kän} doch die
wy geenzins met een andere zoort
maar een Heefter zynde, en die ons na-
der voorkomen zal, moeten vermengen. De Coe-
P e Coclit-Papedo-bom werd met ’er kt-Pape-
tyd , lchoon eerll: zeer teer en tenger do boora-
een groote , hooge , en dikke Bofch-
boom, hebbende cen fraay.blad, dat drie
o f vier duim lang, en ontrent een duim
'breed is. De Amboiniezen gebtuiken de
Ichors verfch, en gedroogef, gednurig,
om ze met hunnei>«prda, ofßry, te koo-
kcn- Zy
DePolotboob.
De
Waranboom.
Zy droogen dat ook wel in den rook,
wecken ’t daar ha in water , kooken 't
zoo dan hiet hunne Pdpedo • van welke
fchors’t water dan rood werd. Het hout
werd ook wel tot timmerhout gebruikt.
Wat blad cn Vrugten deze Boom
heeft, kan men aan dezen tak zien, die
tvy op N°. LX X . vertoonen.
De Polot-boom, van welke vericHeide
¿Porten zyn, werd onderfcheiden in de
Breed-bladige, fmal-bladige, en de 1*00-
de zoort.
De breedbladige Polot, is een fraaye
Boom, die recht van ftam, twee mans
lengten hoog , matig van dikte * kröm
van takkön, Sn kört, gelyk odjfe zeer y-
del van blad is, vallende de zelve zomtyds
twee voeten, o f daar ontrent, lang,
¿h neeen o f tien duim breed, vän welke
ook ae jonge bladeren wel wat gerim-
pcld vallen. Men zict ‘er ook een dikke
middel-rib , die ttifefc de llcel recht uit
loopt, en äan Wfcderzyden veel fyne rib-
ben j Vdrder boven eenigziris glad, määf
van onder wat ruig, voor äl de fteel eh
de ribben,dewelke,zoo zv ymands Huid
raaken , een zeer pynelyke jeukte ver-
wekken, die de huid aanftonas doet op-
zwelien, cn rood werden j dat wel eenige
dagen aan den duufeft kan.
Men ziet aan dezen Boom een korlagti-
ge bloeflem komen, en aan zommige der
zelve verneemd men zomtyds eeftige Be-
zien, gelyk wy die op N°. LX XI. zeer
net aan een tak van de breed-bladige Po-
/o/yertoonen.
Men heeft op Amboina nog een Boom,
by den Inländer de Waran-boom genaamd,
groot, hoog en recht van ftam , groot
van blad, dat wat rondagtig, breed, in
’t midden geribd en aan wederzyden ec-
nigzins fyn geaderd is. Als men die af*
breekt, geven zy mede een fchadelyke
rhelk , en ook een Vrugt, die diend om
alle de Vifch te dooden,die in een Fuikj
waar in zy de geiiootene Vrugten werpeh
a beilotch is. Méri heeft ’er twee
zobrten van, een S t r a n d eh een Berg-
JVaPaii-boomf mét de laatfte nebben zy
de zelve uitwerking van zyne gekneusde
wortels, in zoo een Fuik gedaáh ■, die al
de Viích, door ’t fchuimen van ’t Water
terftond, hoewel niet heel dood, dotn
boven dry ven j dog zy zal in verfch water
weder gedaan zyndfe, ten eerften bé-
ko’men, en dan buiten gevaär können
gegeten werden.
De laatfte zoort draagd in Qffbbsr
Vrugten, cn wy vertoonen de zeívé ¿an
een tak, op No. LX XII. afgeteekend.
De Worte 1 vah d^ze láatfte zoort is zoo
fterk , dat ’er de oogen van de Viich
rood van werden. Zommige doen ’er de
Bort-Vrugten wel by , om de zieding nog
kragtiger te maken j üiaar dan ^ kpmt de
Viich,dood, cn geheel vergeven,boven.
Men heeft nog een Boom, Ay Affia p e s f
genaamd, met wichs fchors men de Vifch Affa.
vergéeft.
Men moet ujt dit opgeftelde niet öor-
déelen, dat wy hier in nu alle de wilde
öf tamme, Böich- en andere Boomen ,
die men op de Hemelhooge Bergen van
Amboina, cn hare heerlykö Boflchen , .
vind, opgenödriid hebben. Het is daar
zoo verre van daan, dat wy daar vän maar
eenige weinige, ons bell bekend, en hy
ons nu en dan gezien 4 aangehaald hebben,
könnende in tégendeel verzekereft y
dat de allefnaauwkeurigfte Män in de
wereld, fchoon hy al vry lang Jeefdp ,
niet in ftaat zyn zoude, om allesdaar vän
te zeggen, o f alle zoorten van Boomen,
die daar vallen, op te geven, weshalven
wy het beft oordeelen , om het met de
Boomen hier by te laaten , om tot de
Heefters en Kruiden, over te gaan , eii
daar mede iets van te melden , ’t geen wy
genoegzaam zullen oordeelen, om aart
de nieuwsgierigen eenige voldoening te
gevén.