
mede.de Boomen te beklimmen, die z y ,
dood zynde, onder hare fchubben verbergen.
Deze Slang was wit en zwärt gefpikr
keld over ’t geheele lichaam, dog hieren
daar met wat geel en bruyn gemengeld.
Aan de buyk was zy meeft w i t , dicht
gefchubd, egter v*ry glad , zoo dat meh
de fchubben kwalyk openen, of opkry-
ken kon.
t. Die van deze zoort nog niet oud zyn,
zyn vuyl-bruyn van verwe over ’t lyf, met
witte en zwarte oogen-op ’t zelve getee-
kend , daar hier en daar geele vlekjens
door lpopen,. even eens gelyk zig diege-
ichilderde Sarajfa en Petola kleeden, daar
zy de naam na dragen, vertoonen. Van
*t gat af loopt de itaart to e , als die van
een Aal. De kop is niet zeer groot na
*t lichaam j dog aan de zelve is te ver-
wönderen , dat zoo een kleene bek zieh
> zelven zoo wyd opfcheuren kan , dat zy
geheele Beeilen en Menfchen weet in te
zweigen} dat zy onmogelyk zou können
doen, zoo zy ’t onderfte kaake-been (gelyk
men verzekerd waar te zyn) niet als
een waeijer w ill uit te zetten j een zaak,
die daarpm zeer weynig te ontdekken is,
om dat de kop meeilen tyd in ilukkeh
gekapt, en vermorzeld werd.
De lift van de voornoemde Slang, om
deze of gene Dieren .te vangen , hebben
de voornoemde Slaven mede ontdekt:
want terwyl zy op een heuvel ftonden
hout te kappen , hoorden zy beneden in
de Viäley' een^groSf gedruys, * even eens
o f ’er een hert, o f wild Verken, liep.
Dit dee hen daar na toe lqopen , en zy
bevonden , dat een groote Slang met
een wild Verken woritelde.
Pas te voren hadden zommige klaar
gezien, dat de Slang haar kop op een Boom
gelegt had, alwaar zy de fprong van het
Verken afwagte , gapende zoo vervaar-
lyk , dat het Verken, dat bot op de
zelve toeliep , dryvende de Slang in de
muyl fchoot, zweigende dit allenskens
in j dog, wat nader körnende, zagen-
z y , dat de Slang de kop van dit Verken
äl geheel na binnen getrokken had , in
zoo verre, dat zy nu al bezig was om ’er
ook de voorile pooten in tekrygen j dog
dit Verken wrong zig ook in zoo veel
bogten, dat zy al verfcheyde malen mal-
kandren tegen de grond llingerden.
Een ,van die Slaven, een Rotinees (want
die van ’t Eyland Roti verftaan zig zeer
wel op het Slangen-vangen) ilak ditDier
met een dikkepaal in dat gat ontrent de
Haart, waar op zy ’t Verken (dat al half
dood was,en ’t geen de Jongens vorder dood
Haken) los liet. De Slang liep met de-
zen Rotinees, die deze paal niet los laten I
wilde-, eyverde na dcRievier, aan wiens
kant dicht by ’t Water een groote Spe-
lonk was, daar zy na toe haaltede j dog
de Rotinees hield haar zoo lang tegen ,
tot dat een van zyn makkers by hem
k\vam , die de zelve1 een kap in de kop
gaf, waar aan zy ftierf.
In Banda op ’t Eyland Rhun, anders
Poelo ./&«» genaamd, is, niet-lang voor
A°. 1687, een van die zoort van Slangen,
gevangen, die van zullten uytnemendc
lengte en dikte was, dat agt Matroözen
er werk aan vonden , om die maar voort
te fiepen , latende een Vore in ’t zand
na,, die zeer verre de Vore van een zwa-
re Klappus-Boom overtrof. Zy was
door ’t inzwelgen van een Hert, alzoo
’er de hörer\s niet in wilden gaan, en ten
deelen ook door des zclfs huyd Haken
geflikt. ’
De Menfchen, Honden , en andre
Dieren, is zy gewoon eerfl dood te wringen
, waarom zy.oök wel de wringer,
of de wring-Slang, genaamd werdj hoe-
wel dit den aard van meeft alle Slangen
is. Dierhalven is ’er niet beter
voor een Menfch , als de zelve op hare
bogten met een mes in fiukken te fny-
den , dat hen ten eerfien hare kragt van
wringen beneemd.
Zelden egter doen zy menfchen aan 5
maar loeren meeH op de Hoenderen en
Endvogels; ook zyn ’tgoede Rotte-van-
gers , en de Chineefen voedenze, kleen
zynde, in hunne Huyzen enjonken op. Ja
veel Inlanders zullen de zelve om geen
zaak ter Wereld dooden, zeggehde, dat
hy, die het doet, niet lang leven zal
, In de, tyl Vi n Hc"Marvm, wierd ScHumt
er in t Ivafteel ViEtoria een groote £ev!>l!en
Slang in de wooning van zyn Ed: gevon- met aui*
den, enop zyn.bevel ( hoewel zyn Sla- # 1
ven het hem zeer afriedden) gedood. De -
Inlanders, dir gehoord hebbende, voor-
ipelden zyn Ea: , en alle die van zynen
Huyze, een zeteren dood binnen körten
tyd. De Heer lachte daar gemeenelyk me-
dc; dog ’t is zeker, dat zynEd:, enver-
Icheydene in zyn Huys, kort ’er na
itierven. Dat zy nu van het dooden de-
zer Slang zouden geilorven zyn zal
geen verftandig Menfch geloovenj maar
wel dat men, om zyn zeggentebewaar-
heden , en tot ftyving van ’t bygeloove
der onnoozelen , dien Heer, en de zynen,
wat ingegeven heeft, daar zy kort
daar na van geftorven zyn, dat ik ’er van
gcloove.
Ik heb ’er in de tyd van de tleer Schagen
een van 17 a 18 voeten, in de groote
Galdery zien leggen,die wondcrlyk fchoon
getekend van vel was, en heerlyk met groe-
ne, geele, flaeuw-zwarte , en blaeuwe
ilrepen door een gemarmeld., waarom
zyn Ed: de zelve ook uitfchilderen liet.
Het
Het is my op zekeren togt, tuflehen i
'JHoetoemo en de Pas Bagui&ula , ge- j
beurd , dät wy op den weg zoo een Qer \
lar Petóla ^ of Petool-Slang, zagen leg-
gen^oVer welke eenige van myn dragers
een vry wonderlyken iprong metmy, en
mynen draag-Hoel, maakten, waar van
door my de reden gevraagd zynde, zy
my zeydeq dat ’er een Slang was , waar
bp ik hen gebood de Hoel neer te zetten,
en dezelve dood te fiaan.
Ik nam dierhalven een dikke tak van
een Boom, dat ook anderen dedenj dog
wy konden die niet dooden. De Meefter
van Hoetbemoeri zey my, dat die Slang met
geen dikke Hok j maar wel met een Gabba
Gabba, of tak van een Z agoe-Boom ( die
zeer licht, en vol lucht - gaatjens is ,)
kon dood geflagen werden zoo men de
kop daar .mede maar trof, alzoo dit licht
hout die.eer , dan een zwaarlluk houts,
vermorzelen zou. ,
Ditfcheen my Onmogelyk, dog het
wierd my kort daar aan getoond : want
dat de zware flagen v.ln andre met een
dik hout niet hielpen, had ik gezien, en
zelfs bezogt, j maar nu zag ik maar weynig
lichte flagen met een Gabba Gabbatje
op de kop van de Slang ge ven, en zy
was aaníionds dood. Wat hier van nu
de reden is , wete'iknietj ten z y ’er in
de Gabba Gabba zelf ie t, dat men den
aard van dit Dier niet over een komt, en
doodelykis, te ontdekken zyn.
Die zulk een Slang in hunne Huyzen
hebben , zullen die , al zyn zy ganfeh
niet bygeloovig , niet dooden , om dat
zy de Rotten, die ’er op de Zolder zyn,
zeer net weet te vangen, latende die zon-
der zieh te verroeren , over ’t lyf loo-
pen j dog zoo als zy van de kop fprin-
gen, hapt de Slang toe , en weg is
de Rot j daarom werd zy ook veeltyds
de Rottevanger genaamd.
Zoo lang zy voedzel boven vinden ,
onthouderi zy zieh daar j maar als ’er niets
meer voor haar is , komen zy wel na beneden
, hoedanig ’er eens een van myn
! Ik belaßt«-áánfionds de vopmoemde
Slang, die äl fraey lang was, tedoodeii,
gelyk myn Jongens dedeh j dog zederfc
die tyd wiefden y y meer, dän te voten j
vän de Rotteü g'eplaagt j ¿onder dat ik ,
Of iemand ván de myne, .geftorven zyn 5
daar de Inländers over verbaaft ftonden ¿
die daar niet willen door te geräken , dan
alleen met te zeggen , dat zy geloofden j
dat de Duyvel, of de Geeft , die in die
Slangen regeerde , zoo veel macht niel;
Over een Predikant, als Over teh ander
Menfch, had.
Zolder op een Zoldertje ontrent een
Heek-trap gekomen was, daar zy onder
de muylen en fchoenen als een Scheeps-
^ touw, in verfcheyde bogten, met de
kop in ’t midden, opgefchoten lag , gelyk
wel meeft hare gewoonte , en voor
Ik zey, dat het altemäälmaar van haar
bygeloof, en van deze en gene Konftena*
ryen vän die gene, die hen dit wysmaak-
ten, kwam j maar dat het anders maar,
enkel opgeven , zonder eenige grond o f
mogelykheyd, was j dog met botte Menfchen,
al in ’t Bofch, is, flaande daar het eynde
van hären fteert om de tak, of ontrent de
Wortei van een Boom, en leggende dus
in bogten opgefchoten , met de kop in
’t miaden zeer wel bewaard , van waar
zy dan zieh zelve in een oogenblik op ’t
een o f ’t ander Dier , en zomtyds ook
wel op deze ofgeneMenichen, weten te
werpen , als men zou meynen ’er nog
yerre van te zyn.
in welke het bygeloove reeds zoo
diep ingeworteld is, is het vrugreloos te
redeneren , alzoo zy geen begrip daar
van hebben , en nog blinder abbr hun
bygeloove werden.
Dat de Chineefen defce Slang in hunne gja¿,gg¿
Huyzen met eyeren, enz.opvoeden¿ aan- <iienft det
bidden, eeren , en zeer plegtelyk , als Chmec*-
zy een reyze zullen doen, op hunne Jon- fen*
ken mede nemen , en met een groot ge-
rammel van bekkens na , en ook voor ’t
voltrekken der Reyze , van boord bren-
gen, is een bekende zaak , en zy zullen
zonder de zelve geen Reyze onderne-
mert, vaft- Heilende, dat die anders onge^.
lukkig voor hen uytvallen zoude.
Dat de Jlfoereezen de zelve eeteii,
hebben wy bevorens al gezegt. Veele
zoeken ook zeer na haar vet, dat bevonden
werd zeer heylzaam , en van groote
duttigheyd in de genees-kuride te zyn ,
wianneer’t van jonge Slangen isj en , ge-
fmolten zynde, bewaard werd, dät noit
ftold.j dog zoo ’t van een oude Slang
is , werd het w i t , en als Boter , ook
garftig, en fterk van reuk. Dit iS heerlyk
tegen verftuykte leden.
Daar zyn ’er, die de pooten dezer Slangen
by zieh dragen , om gelukkig in ’i
fpeelen te zyn j dat waarfchynelyk net
zoo veel helpen z a l, als dat zommige de
tong by zieh voeren , om welfprekende
te werden.
Daar zyn ’er ook, die van een fteén , Slang*.
die deze Slangen o f zommige onder de Steei?*
zelve, in haar hoofd voeren zouden,
fpreken. De Inlanders noemen die fteen ^
Cómala Oelar , o f de Carbonkel- fleen der
Stenge , zynde de heerlykfte onder de
Robynen. Men kan hier over na zien
het 3de Boek f8 Cap. Van de Ambtnfche
Rariteyt - Kamer van de Heer Rumpbius ,
die verfcheyde opmerkkelyke zaaken ,
hier toe behoorende , aanhaald. ' Gelyk
deze Yflelyke gedrogten byzonder groot
op