
dig was.
toonen, als zyn Edelheid dien Brief van
den i f . September getooncl had, en dat
^ j nu gedwongen door ( den Regter,
dit nu voor haar Agtbaarheden zöü o-
DeSchry- penleggen. Ik zeide dan by gefchrifte,
I-erJS°£d * 200 ’c 2yn Edelheid geliefd had,
voordeze dezen die ik in Mey des zelven
Raad de jäars gefchrecven had | aan de Heeren
t Brief van zoo wel, als dien van September, te tpo-
ey* nen (dat zyn Edelheid had behooren te
doen) dat de Heeren Raaden dan klaar
zouden gezien hebben | niet alLeen wat
ik ’er mede nieende, maar dat ik ’er öok
\ onmoogelyk door verftaan kon, *t geen
zyn Edelheid haar Edelheden daar van
wys gemaakthad, namelyk , dat ik. ‘er
niet anders, dan politique zaaken , en ’t
uiterftegevaar van die Landvoogdy,door
konde verftaan i ’t.geen ook zy , nu
mifleid zynde, daar door hadden verftaan*
maar ’t geen haar Edelheden dan ‘er on-
mogelyk door zouden hebben können
Waar uit verftaan. En dewyl zyn Edelheid die
fölSIS Brief S I H i l l gehouden , die ik zeer
dat de * door wie zy aan zyn Edelheid
Schryvcr befteid was, en waar van ik een aflchrift
volllagen bewaard had, dat ik die derhalven nü
onichul- daar op de' tafel van haar Agtbaarheden
nederlei, op dat het dezen Agtbaaren
Raad gelieven mögt uit beide die Briefen
onpartydig te oordeelen, of ik niet
het grootfte gelyk ter wereld had,en of
ik my wel eeenigermate daar in met zaaken
van Regeering, en ook anders dan
wel met zaaken van myn ampt, en dat
wel zeer billyk, bemoeid had.
Zoo ras de Leden Van den Raad dezen
Brief zagen, ftonden zy zeer verfteld ’er
Raad zeer % een Opper.-Landvoogd van
verwon- P f ? S > die reSt en geregtigheid by uit-
J- J' ltek aan allen behoord te handhaven, Zoo J
een onvoorzigtig ftuk aan een Predikant
doen, cn zieh, zelven, en alle de Heeren
der Hooge Regeering , zoo maar
wagen, en ten toon ftellen durfde, daar
hy by zig zelven immers wel will 1 en
vaftltellen moeft , dat ik zyn Edelheid
van heit tegendeel zeer licht overtuigen
kon, zoo ik daar van een aflehrift (dat
wel te denken was) mögt bewaard hebben.
Men gaf den Fifcaal een affchrift van
dien Brief, en hy ging die den Heer van
Riebeek in de Vergadering van haar E-
delheden toonen j dog zyn Edelheid
die dit niet verwagt had, had de ftout-
heid niet van te durven loochenen, dat
ik dien Brief in Mey aan zyn Edelheid i
gefchreven had, vreezende, met reden, I
dat ik zyn Edelheid dat zoo wel , en I
200 klaar, zou hebben können bewy-
zen, dat loochenen daar niet veel aan
geholpen zou hebben.
Dicrhalven quam de Fifcaal,de Heer I
Over
welke
derd
ftond.
Bitter met dat bericht weder, dat zyn
Edßlheid hem niets tegen dien Brief inge-
bragt, o f altoos niet geloochend had;*
den zelven ontfangen te hebben.
Men ontfloeg my daar op aanftoiads Waar op
van verder uitleg hier over te gevenrldcn Raad
men doemde, by eenpatigheid van item?
men, den Fifcaal zoo wel in myne als vanl?
m zyne koften j. dog men eifchtc vaQ verdere
my-* om zyn EdeUieicTgceri verdere deu|
van quaad-fpreeken over te laten, dat ik mits ? ’
zoude beeedigen, dat ik öok waarlyfe zegg«/“
op geen politique zaaken gezien had, ’t
geen ik-zeide met een gerufte gewifle te 8eil(k-
können doen, alzoo ik dat nooit in myn
gedagten gehad had,,., :Van zulken von-
nis waren zeer weinig of geen voorbeel-
den* alzoo dit een doemen van haar fidel
heden zelf in de koften was.
De Fifcaal, die, zoo myn bericht is En den
van göede vrienden , die dit zeideri uit Rf«a! in
1 zyn Edelheids mond te hebben * tegen de
zyn z in , en tegen voorige waarfchoü- döemde
wing, dat hy niets ten mynen lafte ip
die papieren, die men hem gegeven häd,
maar wel veel voorzigtigheid, vond , cn
niet anders te gemoer zä g , dan in de
koften gedoemd te Werden, en die het
egter belaft was, my te moeten dag-
Vaarden , verzogt nu zyne, en myne,
koften wederom.
Hy kreegze ; maar haar Edelheden Zeldia-
maakten aan den Raad des Gerechts be- me be-
kend , dat zy over zulken vonnisr zefer
verwonderd waren, en ip *t töekomen- hSdd-
de te gemoed zouden zien* dat men den hedenaan
Fifcaal, als hy ex officio iemand däagde, dien
niet weer in zyne koften, en ook in die Raad>
van zyn Party, maar zoo zoude doemen,
dat hy ’maar zyn eigen koften te
dragen had.
De Raad gaf haar Edelheden hier op n- ,
(zoo my bericht is) weer diredelmoraig op««
antwoord, dat zy nooit nalaten zouden edelmoc-
zulken vonnis weer te wyzen , als hen diS ant-
zoo klaar bleek , als hen nü gebleeken woordde*
wa.s» ^dat de Fifcaal ? o f die hem zülks
gelaft hadden, niet anders' Voorhadden
dan om een eerlyk Man , die volflagen
gelyk , en niets misdaan had , maar te
quellen, en dat het niet Billyk was, dat
een Man, die geen fchuld had, en ver-
ongelykt wierd, nog koften dragenlzbu.
Ik wilwel bekennen; dätik, weten- AI -twe- '
de, dat ik een goede zaak had, voöf zöö ke voor
verre geruft, en in myn gemoed verze- den
kerd was, dat ik het, zoo my r e s t S chr7Icr.
Crhi/tA* _:......... fchiede, wel winnen zou , J .Mj-O*;fchoon
wegende, met hoe Groote Heeren, iiion ich u ld
weten, de voornaamfte vah gantfeh In- verw*
dien, ik (fchoon önfchuldig ’er in fee- keri’bufc
draaid zynde) te doen, :en hoe ik die
alle nu, (choon zoo onnöozelzynde, te- tingzeer
gen had, zoo vreesde ik , op zyn be&Sduk.k's
r 1 ge..r"f-ao - uit viel,
ijenomen* fchoon ik het al won, daar-
öm ten piinften myne koften te zullen
moeten dragen, om dat ik niet denken
kon, dat de Raad des Gerichtes , we-
tende dat dit vonnis.vlak tegen haar E-
delheden zelfs was, en dat die koften
fgclyk gefchied is) uit Gompagnies.Caf-
ia weer zouden moeten betaald werden,
het vonnis zoo zou hebben durven uit-
ipreekep j dog de tyd heeft het zoo ,
tot verbaazing van alle, die toen op Batavia
warerLjgeleerd. .Zy preezen ’t oök
alle , waren over my verblyd, mispree-
zen zeer het onyoorzigtig doen van de
Heer van Riebeek, en een van zyn Ne-
. ven-was de eerfte ,, die my deze blyde
..tyding met veeLverheuging quam me-
dcdeefen , voegende daarby, dat zeker
Heer zyn Edelheid, daags,yopr de uit-
ipraak yan ’t vonni§, geraden had, het
dog daar by te laten , alzoo het zeer
waarfchynelyk was , dat zyn Edelheid
het verliezen * en ik zegenpraalen zoude.
Dog zyn Edelheid, die in alles on-
verzettelyk was', en daar cere in ftelde,
van zyn hoofd te volgen , was ’t ook
hier inj maar heeft daar mede voor de
geheele wereld betoond , wat voor een
Heer hy was, my iets doende , dat ik
nooit aan hejn verdiend heb , o f dat in
de gedagten van een braaf Hecr(ik zwyfe
van een Opper-Landvoogd van In-
ien)- ook ripoit behoorde op te komen,
cn waar over ik den befcheiden Lezer
verder zelf oordeelen laat, of het een
Heer van die rang voegde, om een eer-
;lyk Predikant tot een verklikkervan zyn
Landvoogd te makenj en dat. zelfs tegen
zyn beter weten aan, met een verkeerde
uitleg aan myne woorden te geyen en
dan nog andere , door ’t sfertoonen
van mynen eenen Brief, en door tagt^-
houden van den anderen, te willen doen
gelooven , dat ik ’er niet anders door
verftaan kon, dan ’t gene zyn Edelheid,
en de andere Heeren ook , door zyne
mifleiding', daar door verftonden, niet te-
genftaanaehy in zyn herte wel beter will,
dat ik daar aan önfchuldig was,behalven
dat ook myn geheel verderf van zoo een
zaak , ais zy my tegengevallen had , af-
hing. Ook paft het zoo een Heer immers
niet een Brief, door my aan Zyn E-
delheid alleen voor hem, en in ’t byzon-
der gefchreven , aan anderen , en veel
min in een Vergadering , en dat nog
met zoo quaaden toeleg, te toonen. Een
zaaak , die geen opregt Holländer (ten
waare hy zoo een Brief ten goede, o f in
een noodig voorval wilde gebruiken) ge-
woon is te doen.
De Heere vergelde zyn Edelheid dit
nooit, maar vergeve het zyn Edelheid
genadelykj, fchoon ik opregtelyk betuige,
niet te weten, dat ik zyn Edelheid
ooit ergens in de alkrminfte reden vah
misnoegen heb gegeven, ten wäre daar mede,
dat ik' alleen m yne Overzetting des By-
belS met alle magt., en ‘befcheidenheid
voort gezet | hoe wel ik altyd zyn S Wäger,
de Heer Leidekker, zedig, en ze.er
omzigtig behandeld, en met lof vah zyn
Eerwäarde daar over gefchreven hebbe.
Zyn Fdelheid leefde niet lang ’er na, maar
fehreef egter zeer bitter over my na ’t
Vaderland, en men heeft-(zoö ik geloo-
ve) de goedheid voor zyn Edelheid gehad,
van zyn Edelheid te gelooven, en
my noit,dan eens vrugteloos, tehooren;
maar qjn my zeer onbillyk te handelen,
en (ffiögelyk däarom , om dat de Edele
Compägnie door 2yn toedoendiedubbele
koften vjin den Fifcaal dragen moeft, die
zyn Edelheid zelf had behooren te dragen)
twee kiften van my aan te houden,
aat ik geenzins verdiend heb, maar wel
dat, dat de Heeren niyn regt, en ook dat
van haar-Edelheden door zyn Edelheid
gekreukt, hadden gelieven te. handhaven.
Dit heeft my wel eeriigzins buiten
myn beftekvan dtnboi'nd vervoerd, ' dog
het was my onmogelyk, om van eene
zaak, die Kerkelyk was, te fpreeken,of
ik moeft te gelyk van dat gene , dat daar
toe betrekking had, en ’er ook aan vaft
was , mede handelen , alzoo ik mynen
Lezer anders te verre, en na Batavia
zou hebben moeten wyzen, om die zaaken
tegen malkanderen te vergelyken,
en na te zien, daar ze door my hier met den
anderen geheel en al in hären zamenhang
afgehandeld, en zoo kort, als’t ons mo-
gelyk was, voorgedragen zyn.
Na dat wy nu ’t voornaamfte, den
God|4ienft , .cn ’t Kerkelyke in Amboina
rakehd^,3' aängemerkt hebben , hebben
wy noodig geagt hier by deze navolgen-
de Lyften te voegen:
T e weten , een Ly ft van de Heeren
Predikanten , die op Amboina van den
beginne af, tot in ’t jaar 1722., zyn ge-
weeft. '
Een Lyft der Predikanten, die op de
Eilanden Honimoa, en ook van die op
Oma, gelegen hebben.
Nog een Lyft van de Predikanten, zoo
als zy alle jaar zyn by een geweeft , om
daar uit te können zien, hoe klein de
meeften tyd, het getal der Arbeiders in
dien grooten oegft geweeft is.
Alzoo nu de Kerkenraad van ouds her
ilit Predikanten, Ouderlingen en Dia
kenen beftondzoo hebben wy niet on-
gevoeglyk geagt de Lyften der twee laat-
llen hier by; te voegen j waar- nevens wy
met een letter nog te zeggen hadden ,
dat de Diakenen in ’t jaar i<Spo. den 11.
April door den Heer. Landvoogd de Haas
S 2 en