
neem het dierbalven aan tot verloßing van
de ziel des gernn, voor welke wy bidden.
Laat die - dog.web tot haar ligcbaam kee-
ren, en by, die nu ziek is, en uwe hulpe
verzoekt, gezond werden.
Na dit Gebcd eeten zy wat, die voor
den zieken gebeden hebben, latende het
kleen Hoen tot verlofline, en als een
randzoen-gcld voor de ziel des zieken, losj
leggen ook die raauwe Eyeren daar nederj
dog dat Zyde kleedje, *t Goud, en de
arm* ringen, nemen zy weer na huis.
‘ r Zoo ras zy daar gekomen zyn , zetten
zy een- vlakken bak met de wederge-
bragte goederen aan ’t hoofden-eind van
den zieken, zeggen tot hem: Na is uw
- z 'eHverloß, zy is weder in uw ligcbaam
gekomen, en nu zult gy voortdan welvaren,
gezond zyn, en tot gryzens toe op de aarde
leven.
Wonder- Mil moet de zieke vaft en wel fterk
lyk mid- gelooven, wil hy gezond werden, of
dfc weite anc*ers Zal hy. (door z7 n ongeloove) nog
nemen. lang .ziek blyven, welk laatfte naaft te
gelooven is, hoe fterk ook zyn geloöve
zyn mögt.
Als zoo een zware ziekte een geheel
dorp aangetaft heeft, en zy nu van de
roode loop, feile koortzen, en andere
ongemakken al verloft zyn, zoo zullen
zy daar op niet beruften} maar een mid-
del gebruiken, om alle deze ziekten voor
het toekomende te verdryven, en te
maken, dat zy niet wederkomen j maar
na andere landen overwayen.
Zy belaften dan aan alle menlchen,
oude en jonge, Vrye en Slaven, dat
niemand zal hebben uit het dorp te gaanj
maar ’er voor dien tyd in te blyven.
Daar na maken zy een kleene Cora-
cora van Gabbä-Gäbba byeen
zekere fchatting, die zy van een'
iegelyk in ’t dorp van wat Ryft, Boont-
jes , Tabak, Eyeren, &e. opgehaald
hebben, koken die, doen die in die
Goracora, fpannen daar een wit kleed
boven, als een gehemelte, maken ’er
ook een zdltje op en veel vlaggen njet
bloemen ’er in geichilderd, waar by dan
veele nog wel een final geichenkje'van
Tabak, ofiet anders, doen'. S
Alles nu klaar zynde, ichreeuwt^een
van hun luids kcels tot de ziekten, die
hen zoo lang geplaagt hebben, dit na-
volgende. u i t : O alle gy ziekten , gy\
koortzen, roode loop, kinder-pokken*
mazelen, &c. die ons zoo lang bezog, en
zoo verntagerd hebt, maar die nu ophoud
ons te quellen | wy hebben dit vaartuig voor
u bereid, en wy hebben u van genoegzame
voorraad voor de reize voorzien, gy zult
geen eeten, geen Siri, geen Pinang, nog,
Tabak gebrek hebben. Vertrek, en ver- j
zeil numaar ten eerßen van hier, genaak
ons noit weder, maar begeef u na een latid j
dat-verre van hier gelegen is. Laat alle
de ßroomen, en winden, u daar toe voor-
fpoedig dienen, en zoo 'derwaards geleiden, .
op dat-wy in V toekomende gezond mögen
leven, en wy noit de Sonne over u web
zien opgaan.
Na diti Gebed vatten tien of twaalf
mannen dit vaartuig op, brengen het na
ftrand, zetten ’t in zee, en laten ’t met
den land-wind henen dry ven, verzekerd
zynde, dat zy dan van die ziekten yoor
altoos (o f ten minften zoo lang, to tzy
weér komen) bevryd zyn. Schoön zy
nu naderhand diergelyke ziekten weér
krygen, dat zyn, na hare inbeelding,
dan dezelve niet, maar geheel andere,
die zy op zyn tyd al weder haar Pafpoort
mpeten geven.
Dit ichecpje nu zoo in zee gezet, en
verdreven zynde, zoö komen zy wecr
na het dorp toe omtrent zeven uureri
■’savonds, en dan roept zelter man luids'
keels uit: E t Ziekten zyn nu weg, zy zyti
verdwenen , verdrehen , en benengezeild.
Waar op dan ieder een uit zyn hüis
komt loopenj roepende dit malianderen
van ’t eene ,einde des dorps tot het andere
met een groóte blydfchap toe, kloppende
op hare Gongen, en allerlei klinkende
fpeel-tuigen, die hen maar eerft voor, ■
komen.
Dit was een gewoonte niet alleen by
de oude Heidenen op Amahey , gelegen
op groot Ceram; maar ook by veel andere
Ambonfche Heidenen.
Oók hadden zy van ouds by die van
Honimoa, en Noefla Laoet degewoon-
te , als de - Cerammers by hen qua-
men handelen, bn vértrekken zouden,
van by zulk een gelegenheit ook wel aan
hare ziekten affcheid op de voornoemde
wyze te geven, en die na Ceram mede
te laten Zeilen; dog gelyk zy dat aan de
Cerammers doen, zoo klaren die hen dat
even eens weder, als zy by hen komen
handelen, Zagoe-poekelen, ofiet anders
verrichten, en geven hen dan ook een
fchuitje met al hun ziektens mede op de
reis, als zy weder vertrekken.
De Alfoereezenüop-Cerä'm, . met tibíete
in een dorp geplaagd, vertaten dat,
begeven zieh in ’r bofeh^ maken daar,
ieder voor zieh, een kleen huisje, be-
zetten dat rondom met fterk-gedoornde
takken. Werd daar dan iemand ziek in,
dien laten zy Jeggen, en vlugtén het
bofeh dieper in, na een'-andere plaats,
die> zy even eens met döornen bezetteii.
Na dat de ziekte geheel ophoud, keeren
zy met vrouwen; en hinderen, weérná
hun dorp. -..
Als zy met hun Sero’s; zet-Fuiken,
en viflcherycn, voorfpoedig waren, zoo
had-
V an b e n G O D S D I E N S T .
Plcgte- hadden zy daar omtrent, als het de eerfte
lykheden váhgft is , ööfc 'byzondere plegtelykf
de Vt ifnt hedeiji 1' ‘
fcheryenj De belle viieh koos de Tanaifi j of
opper-vifleher, en opziender der viflche-
ry , voor zieh uit. Men braadde die 5 ge-
’lyk men ook veel andere kookteineen
pan, en bragt dan aldaar eenige Ry ft,
Zagöe, en Töwak : daar op nam de
Tanafli die gebrade vifch1, en wat R yft
öp een blad, zette dat buiten, göot in
dat blad wät Towak, en dankte dan
hier mede de verftorvene zielen hiihner
voorvaderen voor die gröote genade en
voöripoed, die zy hen in de viflehery nu
gegeven hadden j roepende zeer eierbie-
dig O gy zielen Van onze voorvaderen,
die nu al na de eeuwigheit zyi, eet en
■ drinkt nu dog van die vifch, en jfpyze, die
wy door uwe genade in deze nieuwe^Fuik
verkregen hebbehj op dat gy ons in *t toe-r
körnende ook helpen, en ver deren voorfpoed,
doof een menigie van'vifch, in de zelve
geven moogt. Zend dierbalven de vijfchcn
met ganfche fchöolen en troepen ndland, en
in onze Fuiken, op dat wy mögen gelukkig
zyn, en redenen hebben om u ver der te
Daar bp gaan zy (in plaats van'die
Geeften van hunne voorouders ) niet weinig
aan ’t finullen, eeten alles, dat daar
klaar gemaakt is, óp, verdeelende alles
ondér malkanderen, zonder iets over te
laten, en drinken’er wakker toe. Ook
zullen zy geen een van die viflehen van
haar eerfte vängft verkoòpen, maar Ver-
eeren die aan de genen die mede van "deze
eerfte vangft („waar van ’t geluk van hun
ganfejag ,Fuik^y^jiej_af hangt ) gegeben
hebbén,^of ook wel aan-de^ vriendea.-vaa
de Tanafli, noemende deze eerfte vangft
Sero poenja Jf i fan, datis, Fuiken-geluk.
Zoo by vervolg van tyd ’er geen vilch
in die Fuik ltomt, dan neemt de Tanafli
een jonge Calappus-noot, brengtdieby
de Fiiik ,- opent die voor aan, en giet»of
iprengt ’t zap van die noot in de Fuik,
biddende,dat ’er nu vifch inkomen mag,
en vèrdèr eenige jonge Calappus-bolfter
voor aan boven op de Fuik vaftmakende.
D it moet immers helpen , zoo ’er iets
helpt. ■ . : f ■"■■■■ ' ' .
.Op de zelve wyze leven zy met de
eerfte vifch, die zy uit hunne-bobbers
vangen, van welke de zielen van hun
voorouders al mede haar deel krygen
i gelyk ook van de eerfte vangft
in hunne netten, alzoo zy anders geen
zegen daar mede zouden nebben. Zelf
de eerfte Parahoe, o f Canoa, waar
-toede zy deze o f gene vifch vangen,
daar van moeften die Geeften weder een
kleen Feeftje hebben, alzoo die Parahpe
anders noit behouden varen zou. Ook
m'ogt geen een van al die eerftgevängene
viflehen, ’t zy met die Parahoe'’s , ’t zy
met die netten, verkogt werden.
Ja alle gereedfehappen , en werktui-
gen, ofte Hengels, dienende om vifch
te vangen, vereifchten by hun eerfte
vangft deze zelve plegtelykheitj dog al
vingen zy naderhand nog zoo veel vifch
*Cr mede, Zoo kennen zy geen Geeften.
van hün voorouders meer-y wetende ook
'noit meer van hen te danken.
Zoo zy nu naderhand met hunne Parahoe
niet veel vifch vingen, fpoelden zy
die eens ter degen u it, brandden die wat^
namen een vuiurige kool in een Calappus-
dop, deden ’er wat Sandal-hout, en wat
Benzoin in, en berookten dit, vaartuig
hier mede van binnen en van buiten.
Even zoo berookten zy ook de Netten j
Hengelsn_en andere vifch- gereedfeh ap-
pen, öm lifTiare'^flcK-vängft Yöortäari
gelukkig te zyn. Een gewoonte^ die daar
zeer oud is, en eenig licht geeft aan die
ichriftuurlyke ipreekwyZe, die wy Ha-
bak. I: 16. vinden : Daarom rookt hy aan
zyn garen, en rookt aan zyn net. '
Wanneer Zy op de jacht geweeft Zyn, De Jächtj
en een Bofch-verken gevangen hebben,
inyden zy ’t zelve beide de öoren af,
nemen twee houtjens, klieven die van
een, zetten die ooren ’er tuflchen, en
fteken die houtjens zoo in de grond, teil
teeken, dat daar een wild Verken gevangen
is.
Zoo ras zy nu t’huis gekomen zyn,
fiiyden zy dit Verken in ftukken, geven
ieder zyn deel‘ ’er van, en ook een deel
aan de Geeften van hunne voorouders ^
die hen dit Verken vangen deden, en
-yier fffrjpen ’er af zyn voor den dorps-
D ö a e . " ”r • * 111 ;u;:-
Alle andere nemen hün deel mede na
huis j maar ’t deel voor de zielen hunner
voorouders werd, nevens ’t hoofd, ’t
hert, de tong, en de darmen van ’t
Verken, gekookt, en daags ’er aan,komen
drie ö f vier van hun oudften , die
een weinig van de lever, ’t hert, en de
tong van ’t Verken fnyden, opeen kleen
blad leggen, en dat zoo hier en daar ter
neder zetten, dankende hare voorouders
voor de genade, die zy hen bewezen
hebben, biddendehen verder öm hulpe,
en zegen in deze wereld. Zoodanig nü
handelen zy by alle verdere voorvallen,
wanneer zy op de jacht, ’t zy met ’t zy
zonder Honden, eenig Wild erlangen, f
Gelyk alle de vifeh - vangften, en
jach ten op ’t W ild , nu hare beftier-
ders, en voorname uitvoerders hebben,
alzoo is de poft van deze Tanafli ’s* o f
beftierders van de viflehen* en jacht*
niet alleen om voor de Fuiken, en ’t
vifch- of iacht-tuig te zorgen , en de
Vifch