
B E S C H R Y V I N G E v a n
„aanraadinge, en alleen ten inzichte hy
5, zyn Kameraat, die eergifteren dit ook
* 5, hadde onderilaan, en daar op dood was
5, gebleven , gaarne voor zyn, vertrek
„ van hier nog eens hadden willen zien.
3, Dat overzulks , ’s morgens na negen
3, uuren, aan deZ.O. kant van den Berg
3, hadde begonnen op te klimmen, doch
33 halver wege gekomeri, en door de be-
9, klommen fteüte heel vermoeid gewor-
99 den zynde, hadde hy zieh ontrent an-
„derhalf uur in een grippe, die hy daar
„vond, te flaapen neergelegt, en, met
„ dat weder ontwaakt was , de ftoute
„daad , die hy ondemogien hadde, by
„ zieh zelfs aangemerkt hebbende j voor
s, al ook, om dat ’t opkomen wegens de
9,groote fteilte wat onmogelyk geleek,
9,wel weder genegen geweeft was te
„ rugge te keeren * doch de trouheid zyns
9, gebleven kameraats indagtig werdende,
3, hadde hy vall befloten tot boven toe te
3, klimmen , en te zien o f hem nog er-
„ gens mogte vinden, wanneer ook op zyn
„knien is gevallen, en, God omvergif-
„ feniffe en een goede uitkomft gebeaen
9, hebbende ,. den Berg al fchuins na de
99 O. Z. O. kant opwaarts tot den top ge-
9, klommen is , van waar naar binnen de
„ k u ii (die deftoffe uitgeeft) hadde ge-
„ zien, die naar de diepte van boven in
33 zyn omkring wel driemaal zoo groot,
„ als het Kafteel Naffauw op ’t eiland
9, Neira , was , loopende de gedagte
„brandkuil ftyl nederwaarts als eentrech-
9, ter , behalven dat in het gat eenige
„ groote uitftekende klippen hingen, die
„o o k al meeft door het vuur doorboort
9, waren , en geleek de ftoffe , ofte de
„ grond in gemelte kuil, natuurlyke
„fwavel te zyn. De rondte, ofte knng
3,0m gemelte kuil , was niet breeder,
3, dan arie of vier voeten , ’t welk hem
3, het rond gaan belet hadde, zoo dat hy
„ verder niet, dan van het eene heuveltje
„ to t het ander, O. enO. Z. O.van den
„ anderen gelegen, hadde können komen 3
9,00k had hy in gemelte kuil drie fteenen
„laaten rollen, om te ontwaaren, ofdie,
„ eer dat op de grond quamen, gehoort
,3 zouden können worden, doch had zulks
„ niet können vernemen, door dien ge-
„duurig van boven fteenen inkalfdenj
„ e n , geduurendezynbovenzyn, was hy
,, ook geen de minfte brand, nog gedruis,
„u it meergemelte kuil , behalven een
3, weinigje rook, gewaar geworden, en
„was de vloer , of de grond des Bergs
„ zelfs boven op , alzoo koud , als hier
„ beneden, ’t welk Ungern er kt hebben-
„ de, zoo was hy aan de O. Z. O. kaut
3, recht weder om laag gegaan , en had
3, haiverwegen een hoed gevonden , die
„ bekent wiert den daar op gebleven Cor-
9, poraal toebehoort te hebben 5 doch had
„d e doode lichaamen nieuwers können
,, vinden.
Nadezen togt zoo der twee omgeko-
mene perfoonen, als die van dezen Mau-?
rits Hendrikfz van der Spelt, bekroop ook
den Eerw. Heer Abraham Feilingtus, en
den Vaandrig JanBußon, de iuft, om
dezen Berg , na dat hy in twee etmaal
niet gebrand, nog geen ftoffe uitgewor-
pen had , op den zyften dito ook te be-
klimmen. Zyn Eerw. eigen opftel v;m
dezen yffelyken en gevaarlyken togt
hebben wy goedgedagt, zoo als ik dit
uit Banda ’t jaar daar aan ontfangen heb,
hier by te voegen.
Waar affig verhaal en omfiandig
bericht , rakende de zeld-
zame wonderen , die Monfr. Jan
Bufton , Vaandrig in dienfi der
E . Maatfchappy, en Bevelvoerend
Hoofd der krygslieden van 7 Kaßeel
Hollandta , in 7 opklimmen van
den Vuurberg , als mede op de
uiterfte hoogte , benevens my aangemerkt
heeft.
99 A Arjgezien het de Heere orize God, ^ mede
, , / V zomwyle behaagt ’, de lang verr van D.
„ borgene wonderen zyner hand en werr Feilingius
„k e n , aan het 00g des menfehen te ont- f? llft
,, dekken , op dat .zyne Goddelyke Ah Bufton^8
„ magt des te roemwaardiger en heerlyker
„uitblonke wegens eengehoorzaamheid,
„ die de ganiche gefchapene natuur aan
,, *t bevel en de opperfte ordre haares Ge-
,, biedere eerbiediglyk bewyzen moet,
„ zonder het minfte tegenfpreken , zoo
„belieft het Hem mede insgelyks, wan-
,, neer Hy het de afterbefte gclegentheid
,, des tyds agt, in den fwakken en fterffe-
„lyken menfeh , die wegens vreeze,
„ kleinmoedigheid en natuurlyke onmagt,
„ in geen ftaat is , ondernemiögen van
„ groote gevaaren uit te yoeren , indier
,, maate den Geeft der fterkte ende kloek-
„moedigheid te fchenken, dat hy de
„ uiterfte buitenipoorigheden vari de al-
„ lerwaarfchynelykfte onheilen onverzaagt
„ beftaat te ondergaan, zoodanig dat zom-
„ mige zelfs daar in omkomen , ’t weife
„dan juift aldusuitvallende, zoo meenen
„ zommige verftandelooze menfehen, dat
„ God haar ftraft wegens gepleegde ruk-
„keloosheid , ’t welk in verfcheidene
„veelvoudige gelegentheden en voorval-
„ len , dieonnoodig zyn hier uit tedruk-
„ken , zyn befcheid.en waarheid heeft j
„maar dat dit tot ’tonderwerpzel (waar
„van ik hebbevoorgenomen te fpreken)
„ geen opzicht of betrekkinge kan heb-
„ ben , zal blyken by ’t gene daar over
„hebbe voorgenomen te fpreken : want
,, behalven dat men tot nog toe geen vafte
B A N D A. i t
„Hellinge en heeft, tothoeverdekloek-
„moedigheid (die een gave Gods is)
„ zonder temisdoen, oftezondigen, met
„een wettelyk verlof en vryheid komen
„ mag , als maar alleenlyk in zoo verre
„h e t verftand en de voorzigtigheid (die
„ beide wel können dwaalen) ons van te
„ vooren waarfchouwen , nademaal een
„d e zelve zaak na de verfcheidene gevoe-
9, lens, die ’er van oordeelen , ook ver
„fchillige bevattingen onderworpen is,
„d e eene zoo een uitkomft befluitende,
„ de ander het tegendeel ftcllende , Zoo
„ houde ik het nogtans daar voor, dat een
„menfeh, zoo fchigtig voor eigen ver-
„d e r f, in diergelyke fwaare gevaaren
„ (waar af het volgendeverhaal zal mel-
„ den) niet ligtelyk zieh zal inlaaten,
„ waar buiten hy, na het fchynt, en ge*
„ lyk ’er van veele gemeent word , zieh
„hadde können houden 9 als alleenlyk,
„ zeg ik , uit kragt van een onverwinne -
3,lyke beftieringe van een onzienelyke
„magt, die hem dan, volgens zyn wel-
„ behagen, daar van laat af- of ’er door
„omkomen, endanvalt nog hetbefluit,
„ aangaande den ongelukkigen, die daar
„door is omgekomen zoo moejelyfe op
„ te maaken, van dat hem zulks tot een
3,misdaadige ftraffe zoude wedervaeren
3, zyn , als *t fwaar valt uit te vinden de
„ inzigten, die God daar toe gehad heeft,
„ om hem een diergelyke foort van dood
„ te doen fterven , waar van ik de oor-
,3 zaake dan eenlyk toefchryve aan de recht-
„veerdigheid van den Befluiter, zonder
„eens veel te letten (niet in alle, maar
„inzommige gevallen) na de uitkomft,
,, die van de zyde van den menfeh, vol-
„ gens diergelyke ondernemingen ? is te
*^gdiH8BFMgEZieö^^"äB”^ffl0r^nöFzoo
„ v e r , indien zyn voornemen zondig is,
„en hem dat door een uiterlyk gebod
„ belaft word na te laaten, nadien hy ten
„hoogften ftrafbaar is wegens de over-
„ tredmge j welk gevoelen ik acht recht-
,, zinnig te wezen , nademaal zoo een
„aanmerking van een naauwe afhanke-
„lykheid', die het fchepzel tot zynen
„ Schepper heeft, de ruime Almagt van
„ God kragtig verheerlykt, doch om my
„ in zoo een fwaare ftoffe niet in te laa-
„ ten , zoo zal ik aanftonts tot verhaal
„van de zaak komen, ten welken einde
„ ik deze aanmerkinge hebbe laaten voor
„ af gaan.
„N a een veelvuldig overdenken, hoe-
„danig het wel met den Vuurberg mögt
„ gelegen zyn, wiert ik eindelyk driftig
„ gemaakt, om zelfs tot boven in den
„top toeeengezicht uit het 00g tegaan
„ nemen} in welken tyd hy, zedert den
„ zzften tot den zyften toe , hadde opge-
, , houden, zonder in dien tweeden tus-
„fchentyd, vuur of rook uit te geven,
3»gelyk. als hy ook nog zelfs op hedeii
„van den iy^M e y a f , tot den tegen-
„ woordigen datum, niet meer dan eens ,
„ zynde op den zzften heeft uitgefmeten ,
„ waar in twee rampzalige waaghalzen ,
„die door een vervaarlyke uitwerpinge
„ van gloejende fteenen , zoo als zy al
,, weder aan’tafgaanwaren, höewelnog
,, zeer digt onder den top , beklagelyfe
„omquamen. Ik dagte aikwils, indien
,, ik my van dien voorigen ftilftant bedient
„ had i zoo had ik zyne wonderlyke wer-
„kinge al buiten gevaar befchoud , en
„men hadde al iets vertelt, dat tot dien
„tyd toe onbekentwas, maar hierftreed
>, de vrees met de geeft , welke laatfte,
„ alle fchrik ver van zieh zettende, en be-
, , denkende, dat het ophoudenvan vum>
„fmyten mogelyk nog wel eenige dagen
„ kondeduuren, eindelyk vaftelyk befloop
„ ( in de vreeze Godes) dapperlyk alle
„ gevaar te gaan afwagten, ende om dat
„d e eenzaamheid, op zoo een fchrikke-.
,, lyke aanzienelyke hoogte , een zeld-*
,, zaame vervaartheid verwekt-, zoo kreeg
„ ik even by geval, een Vaandrager, met
,, naame Monfr Bußon, aan wien ik myn
„voornemen ontdekte, by my. Ik ver-*
„ zocht hem tot myn gezelfcnap , hem
„fterk hier toe, wegens een byzonderen
„dienft, die hy hier mede mogelyk aan
„haar Hoog Ed. tot Batavia, benevens
„den Achtb. Heer Preficjent in Banda
„zoude toebrengen, aanmoedigende,
, , ’tgeene hem zoö behaagde, dat hy
„ftraks de tocht met my eens wiert.
„ W y begaven ons dan op de reis , en
,, lieten ons met een praauw van Eonthoir
,, op de voet van den Berg aanzetten ,
gezint zrypde aan den Noordkant onZfi-
„opklimminge te^UegiimeTT TJe eenm
„ hoogte, als een wal oy na rondom den
„geheelen Berg uitftekende, ende waar
„tuifchen in den Berg gelegen is , waren
,, wy nauwelyks te boven gekomen, oftß
„ zagen fchrikkelyke fteenen, zommige
„van een vadem, andere van wat meer,
„ook eenige van wat minder lengte. Zy
,, waren nog geheel met fwavel overdekt,
„W y namen een nies , ende zogten de
,, dikte van de fwavel uit te vinden en te
,, ontblooten , maar bevonden , dat hy
„was van een zeer harde vaftigheid en
,, ftoffe. De plaats , alwaar den eenen
„met zyn val was neergekomen, geleek
„ een kuil, die men, tot een half mans
„ diepte , wel een vadem in ’t rond met
„een fpaade’had uitgegraven, van waar
„ hy nog meer als twee vadem door het
„zand was heenen geploegt, ende ten
„laatften zyn ruft krygende, zoo,was hy
„ wel tot de heift van zyn dikte , in de
„grond gezakt. Al verder voortgaende,
„ vernamen wy het geluid van een uitge-
,, holt aardryk, brommenue als een holle
c } „ k d -