
van Haja, gekomen zynde, aldaar hun
oudfte zufter, Lokay, aan een man van
Oewa Malefli uithuwlykten.
Van daar quamen zy voor’t ft rand van
Honimöa, Tehifolo genaamd, alwaar zy
met al hün goed zieh aan land begaven,
nuh Coracora| en andere vaartuigen, op
de wal haalden, en daar eenige huttcn
maakten, ter tyd toe dat zy na een andere
plaats, Amatoewali genaamd, ver-
huisden, alwaar zy een kleen dorp
fluchten, en hun tweede Zufter, Sappa,
aan een man van’t dorp Apalili, Latoe-
fau genaamd, uithuwlykten.
Naderhand gaven zy hun derde zufter,
Loewataffa, ook aan een man van Toe-
lehoe, endejongfte, Toewafela, aan een
man van Samet.
Eenigen tyd aan den anderen voercn
Zy daar zeer wel, en namen merkelyk
toe, rakende mettcr tyd met de lieden
van dit eiland in zoodanigen vriendfchap,
dat zy van daar weir na een andere
plaats, Salawano, verhuisden, daar zy
mede in getal zeer toenamenj dog ver-
trokken van daar weer na zekerefi heu-
vel, Amoilalo genaamd, alwaar zy een
groot dorp maakten, alzoo zy zeer ver-
menigvuldigd'waren, en den inlander
alhiet zeer genegen was met hen door
Huwelyken zieh te vermaaglchappen.
Ook quamen daar de nazaaten en kin-
deren van Sappa, die met een mao van’t
dorp Apalili getrouwd was, van Apalili
by hen woonen , en wierden aldus Sori-
Sori-volk„ dat is, Lieden, die van geflacht
tot geflacht te zamen woonen, en maar als
eenen flam te zamen maakten.
Naderhand deze vyf broeders overle-
den Zyria'e, zoo noemde men dit na-
geflacht: Rama oela Loeho ha a, dat is ,
Den eed) o f ’/ verbond der vyf broeders,
en *t zelve bleef zedert altyd dit dorp
beftieren.
De na-zaaten nu, aan deze vy f voof-
vaderen gedenkende, vonden goed vyf
Beeiden, levens groote, tot hun gedag-
tenis te maken, en die Radja Poeffan,
Poitili, Lakahela, Mamala, en Loekoe-
hatoe te noemen, gebiedende te gelyk,
dat die van Sori-Sori deze Beeiden laar-'
lyks na’t rypen van hunne vrugteft zouden
aanbidden.
Als nu de Padi ryp was, inöeft ieder
huis in ’t ganich dorp twee Gatoepa’s
(of kIeene;gevlogte bondelkens vol Ryft)
koken, en als de Oebi ryp Wa's, twee
Qebi ’s braden , en die eerftelingen aan
deze Beeiden hunner voorvaderen op-
offeren.
Even zoo waren zy gewoon de zelve
in tyden van oorlog , Zwafre ziekten,
droogte, o f zware regen-tyden, en by
alle andere gevaarlyke voomllen, aan J
te bidden j echter zoodanig, dat zy
vooral ook gedachten om den Hemel,
en die vier Pfinceflen, zuflers van die
vyfvöorvaderen, op een Goddelyke wy-
zc te eeren, eh de zelve by alle die
Feeften ter eere van hare broeders hun
behoörlyk deel te geven, biddende de
zelve nevenS hen ook om hare gunft
cn zegen.
Alle de vrouwen nu, die uit dit geflacht
gefproten zyn , mögen hare Ba-
djoe’s, o f naive Hemdekens,niet by iefioon
lichten dag, o f by de lamp uittrekken,
voot en äi ecr zy in de kraam beval-
len Zyn.
Ook mögen de vrouwen uit dit ge- En hun
flächt de nieuwe, ö f volle Maan niet bygeloo-
zien opkomen, nog befchouwen, als die ve*
reeas no^giif. Oök mögen zy niet gaan
over zeker Rievierken, Waeliflä genaamd,
ten zy dat zy een takje van een
boom breken, o f een blad in haar hand
nemen, want zoo zulk een vrouw dit
vergeten had, zou zy van agteren te rüg
treden, ter tyd toe zy by die plaats gekomen
was, daar zy zoo een blad kry-
gen kon.
Even zoo mögen die vrouwen niet
gaan voorby een plaats, de Sonne genaamd,
ten zy Zy mede van zulk een
takie, ofblad, voorzien zynj en dit ter
gedagtenis vän den Kouing van Onin, v
die gewoon was op die plaats te ruften.
En zoo zy dit niet naquamen, zouden
zy ten eerften daar na fterven.
Behalven deze Goden waren ’er op
Siri-Sorri nog verfcheide, die ändere geflachten
, dan dit, dienden.
Dus h-adden die varrt geflacht Hawoni
den Afgod Paunoejfay die van ’t geflacht
Malike-eto den . Afgod Makoeroene y die
van ’t geflacht Jteo-o den Afgod E/i,
dien zy van die vän NoeflaLaoethaddert}
die van het dörp Atiipatao den Afgod
Nitoe Ampatao, dat is , den Duivel van
Ampatao, genaamd.
Alle deze geflachten nu baden, buiten
hun eigene Goden, ook de beelteniflen
van deze vy f broeders aan, -
Als die van Siri-Sorfi öoR voorby den
hoek van Haja (daar de Princes Lokay
uitgehuwelykt was) o f voorby Samet
(daar de Princes Loewafela trouwde)
vaaren, o f fcheppen, moeten z y , ter
eere van die Princcflen, daar eenige Siri
Pinang nederwerpen.
Zoo vond men wel eer by die van
Amet , op Noefla ‘Laoet, ook eenen
Afgod van hout, die na zekere oude
vrouw, IkOy Aie daar aan was komen
dryven, en naderhand van ’t ganfehe
doip opgequeekt en zeer bemind wierd,
gemaakf’was y welken Afgod Lahinale
( dat is , de oude Vrouw) zy gewoon
waren
Vart de
híoeffa-
lauwers.
Van
de Mohhammedaanfehe
Gods*
dienft.
In ’t jaar
1480.
Waren zeer eerbiedig te eeren, by alle
ongelegene voorvalien aan te bidden, en
een groot Feeft ter eere van haar te
geven.
Dus hadden die vän Silaj op Noefla
Laoet, ook hunnen Afgod, Morte, die
niet anders dan in een ftuk hout beftont -,
dat daar was komen aandryven y en aan
zeker man vah Sila in zyn droom ver-
fcheen, en belafte, dat hy, en alle die
vän Sila, efen Altaar voör hem oprichten,
hem dienert, en aanbidden zouden, gelyk
zy zedert jaarlyks deden.
Die van TitaWay hadden eenen Afgod,
Warna-Afoe^ die van Peleria, en Abobo,
een anderen, Roe-oemoe Ohoewogenaamd,
en van wfelke de eerfte de gedaante van
een Slang had.
Dus waren ’er meer diergelyke Afgoden,
en zoo menigvuldig onder hen, dat ieder
dorp ’er ten minflen een had, alle welke
te noemen, byna onmoogelyk, en ook
van geen groote huttigheit is, om dat
’er niet veel aantherkenswaardig ’s in
voorkomt, om welke reden wy velen ’er
van over fl aan, behalven dat hun ganfehe
Godsdienft omtrent alle deze Afgoden
meéft in Feeften, en fmul-maaltyden,
beftaat.
En dit is wel het wezentlykfte van
hunnen Afgoden-dienft in oude tyden,
töen zy bog Heidenen waren, hoewel
men ’er op Ceram onder de Alfoereezen ,
ook op Boero by die berg-lieden, en
zelf hier en daar onder de Chriftenen
hddensdaags nog wel overblyfzels virtd,
gelyk ons in ’t vervolg voorkomeii
zal;
T W E E D E Ü Ö Ö F D S ’r t J f c
T J An den Mohhammedaanfchen Godsdienft. Eerfl door Pati Toebart hier ihgevoer^ V en door Kimelaha Laulata voortgezet. Noeflanivel Moorfch geworden. Hida-
jat V yver voor dit Geloove. Vryheit van dat Geloove door de Hitoeezen uitbedongen.
Waar zieh dit Geloove hier al verfpreid beeft. Siegte kennis der Mooren. Hun
kerk, en dienft, door den Schryver op Hila befcbouwd. Bericht wegens de vrouwen,
in hunne Tempels körnende* Ecrbied onder hunnen Godsdienft, Vfaar in zy ons over*
treffen. Hoe verte die by hen doorgaat. Het verdere door de Schryver in dezen Tempel
aangemerkt. Standvaftigheit in hun Geloove. Byzoridere plegtelykheden; Wät voor
lieden van V vaften vry zyn. Hun wyze van Eed te doen. ’/ Onderfcheid van draeht
tuffchen de Mooren en Chriftenen. Op wat dag zy hun Godsdienft waarnemen.
Waarom de Mooren beter Maleits, dan de Chriftenen, fpreken. JVelke Maleitfehe
ichriften, met een Arabilche letter, den Schryver bezit.
hield. hem zedert voor een Moelana j en
Heilig,' ooltfchrcefmen hem veel won-
derdaden toe y dog deze hebben hem
niet fchoot-vry voor de Portugeefche
ichiet-geweeren gemaakt, alzoo hy van
hen doorichöten is*
Hy vond den voörnoemden Vorftop
Java, mede daar gekomen, om de gron-
den van dien nieuwen Godsdienft, die
de Javaanfche Kooplieden al bevorens in
de Moluccos gebragt hadden, zelf nader
te ' onderzoeken j by welke gelegenheit
zyn Hoogheit ook een vafl: verbond met
dezen Pati Toeban maakte,. malkanderen
ten ecuwigen dage vriendfenap als Bonden
Geloors-genoten belovende, en hem
als het tiende lid in zynen Raad aannq*
mende, dat de volgende Köningen al-
lengskens zoo verre hebben zoeken tc
trekken, om de Hitoeezen als hunne
onderdaanen aan te merken*, en Tollen
van hen te eiflchen, hoewel de Hitoeezen
dat noit toegeftaan, inaar altyd te-
gengefproken hebben, terwyl zy uit be-
fcefdheit en eerbied, als zy iets aan die
C z Ko-
B Ehalveri deZen Heidenfchen AS-
godifchen , en bygeloovigen
dienft heeft men al van oude
tyden hier ook kennis van den
Mohhammedaanfchen Godsdienft
gehad, en dien metter tyd hier
ook ingévoerd.
Het is zeker, dat Djamiloe$ Prins van
Gilolö, dien in ’t jaar 1480. al mede uit
de Moluccos bragt.
De eerfte. tyd egter, die men noemd,
op welke dit geichied is, zou in ’t jaar
i j T O , in ’t zelve jaar, als de Ternataan-
fcheKoning, Zeinulabdyn, dien ook van
Java medebragt, geweeft zyn.
Zeker Pati Poeteh * een Gorammer
van afkomft * op de kult van Hi toe in ’t
jaar 1490. aangedreven, en aldaar als een
van de vier eerfte Hoofden der küft Hitoe
bevorens befchreven,voer in ’t jaar iy io .
na Toeban, een Koninkryk op Java,
en bragt van daar allereerft het Moorfch,
of Mohhammedaanich Geloove op de
kuft van Hitoe, zedert welke tyd hy
altyd Pati Loeban genaamd is. Men