
34 B E S C H R Y V I N G E v a n
de flaaven gefeit wierden. Nu gis ik dat
’er op alle de Eilanden niet boveü de yooo
zielen zyn.:
Poelo Behalven deze bewoonde Eilanden,
Socwang-zyn ’er nog drie onbewoonde. Poelo
Swänggi ofSqwanggi (dat in ’tMaleits,
het toovereiland , beteekent) i s ’er een
van. Het vertoont zieh als een groote
klip , f i myl ten Noordweften van den
Goenong Api 3 en is ganfeh woeft, en
nergens wel aan te komen. De inwoon-
ders der anäereEilanden riöemen het zoo,
om dat zy gelooven , dat de Duiv,el ’er
huishoud, endat Ketdaar foookt , ,waar-
om zy met dat eiland ganfeh niet willen
te doen hebben, en door ,’t vertoonen van
veel fratzea en bygeloovige grillen, (als
zy ’er ontrent komen) hun beft doen,
om ’er voorby te geraaken.
. Men heeft ’er veel groote Hangen, en
men plagt ’er,ook eenige , weinigel, vrugt-
boomen fe hebben.
Pöfelo ' Poelo Piefläng (dat is, hetPieflang of
Pieffang. Bananas eiland) legt zeer digt by Neira’s
Oofthoek, wat Benoorden dien Oofthoek
van ’t Hoog Land. Het dient jegen-
woördig alleen , om ’er een thuin voor
den Heer Landvoogt aan te^queeken, al-
zoo ’er de aardgewaffchenzeerwel tieren.
Daar woont ook maar een thuynier op,
die om den tweeden of derden dag, en
zomtyds wel maar eens ’s weeks , met
groente aan zyn Achtbd» huis komt.
Daar is een klein Hegt huisje , waar in
ik eens met gezelfcnap vrolyk geweeft
ben, en met veel verwondering zoo veel
viieh met de Tali Soekey vangen zag,
dat men die in een fraai groot vaartuig
niet wift te bergen.
Men heeft ’er ook , hoe klein het is
( alzoo men het met een lange fnaphaan
byna zou können overfchieten) eenige
boomen , Zommige van welke ik met
veel verwondering aoor de rotzen heenen,
met harde dikke wortels, zonder dat ik
de allerminfte aarde daar ontrent kon ge-
waar worden, heb zien groejen.
Poelo ^en we*n*8 Benoorden dit eilandje
Kapal, heeft men nog eenkleiuder, zynde maar
een barre rots in zee, Poelo Kapal, dat
is, het ichip - eiland, genaamt, om dat
het zieh van verre in zee even als een
ichip opdoet.
In deze eilanden is ’t befte en meefte
levensmiddel de vifch , die ’er redelyk
overvloedig is , ook zyn ’er fchaapen,
hoenderen, endvogels, enz. Groente is ’er
weinig j. de geftoofde Nootenbolfter is
een der befte fchotels. Ryft en iagoe,
(die zy van de Zuidoofter eilanden , en
ook van Ceraga en Amboina, volgens laft
haarer Edelheden in ’tjaar 1683. krygen
können) verftrekt henvoor brood, hoewel
’er dat zeer fchoon, zoo veel noodig
is, gebakken word 3 doch de iagpe is '
eeri groot'voedzel voor hunne' flaaven:
want fchoön ’er rys gertoeg korätvan de
Ei Mäatfehappy, eh van de Börgers , jioq
'verilonden echter haar Edelheaen , dat
men de flaaven maar van iägoe verzorgen,
en dat geen Borgers hunne' rys aan Ge-
rammers zouden mögen verköopeh.
: In oude tyden plagten diezes bewoonde
ßandanefche eilanden yder byzondefe
vooiregten te hebben, en yder byzonddr^jj®,,
viele dp-zulk een eiland veraeelde die weer van Ban-
raet de ändere fteden en vlekken. Eeh<h*
verdeeling, uitgevonden, om malkande-
ren niet in de weg te zyn , en in een-
dragt zamen te leven. ¡¡| l
Labetakka had de groote viflchery,
met zyn drie fteden 3 . en zy waren het
hoofd des Eilands 3 * eer zy van die van
Neira afgfeheiden zyn. ,
Neira, met zyn drie fteden., maaktfi
het koperdraad :tot hoeken, en zy. m‘ög-
ten alleen maar op Thullelo om höUW-
meflen i eh fwaarden , vaareri 5 behalven
eenige weinige, die zy'dat-echtermiet^ ,
dan met 10 perceiit tebetalen., toelieten.
Ook heeft de koningvänThullelo' (dien
ik nergens wete te vinden , weshalven
geloove dat het ^Tamboeko zal moe-
ten zyn ) .aan die van Neira een zeil, als
een verkeerde bezaan , - en dat voorregt
’er hevens gefchonken j om het buitenfte
van hunne krisfcheede boven aan , ter
breedte van 4 viferen , met goud te
mögen beflaan. Twee voorregten, van
zoo veel belang, dat geen ander Banda-
nees, zoo hy van hen niet beoorlogt wil
zyn , zieh die mag aanmatigen 3 ten
wäre dit hen door die van Neira by ze-
Icere gunft, die zy aan de vreemde Oeli*-
limaze Orang Kaja’s wel eens bewezen,
toegeftaan wiert.
Die van Lonthoir hadden geen voorregten
van eenig belang 3 maar waren de
magtigften ter zee, in praauwen en jon-
ken, met welke laatfte zy op Macailar,
Java, Malacca, Patani, enz. voeren, en
handel dreven 3 hoewel zy dat in ’t jaar
id 10. zoo fterk niet meer deden. Hier
bequamen zy ook eenige baflen , roers,
en ftormhoeden, waar mede zy in Banda
körnende , begeerden, als een voorregt
hen eigen, de zelve ook te voeren 5 doch
alzoo ’tganfehe land hier tegen opftond,
bleef dat naderhand yder van hen vry.
Die van Hammet , een zekere oude
Negry alhier, geneerden zieh metFoelie
en Nooten te plukken , en daar af
Nootenolie te branden , alzoo zy toen
wel de meefte Nootenboomen hadden.
Zy voeren jaarlyks ook met y of dgrootö
praauwen na ’tZuidoofter eiland Teniiö-
oar, ontrent 30 of 40 mylen van Banda,
alwaar zy flaaven,- karet, bokken, -padi
(of ryft met zyn bolfter) en boontjes,
kogten.
Op
Op deze eilanden voeren ook die van
Sammer en Orontatte 3 doch die vanCe-
lämme, W aier, en Oudendenner, meeft op
de eilanden Key enAroe, daar zy hunne froote jonken , en praauwen deden maaen,
waar mede, alzoo zyde befte boomen
daar toe hebben, zy geheel Banda
verzien.
Het eiland Ay vaart ook wel op Key
en Aroe3 doch meeft op Amboina, om
iagoe. Haar voorregt is, om fbkkels en
matten, aangezien zy daar toe de meefte
bladen hebben, te maaken.
Die van het eiland Rhun vaaren öp de
zelve plaatzen, als die van *t eiland Ayj
maar maaken enverichaffen al de klappus-
olie in Banda , aangezien .zy de meefte
klappusboomen toen hadden. Ookmaa1-
ken zy eenige Jokkels en matten.
Die van Rofingein vaaren meeft op
Key, en Qpram^ om^ikgoe , en jpkgten
allerlei aarde potten voor €eram, Goram,
Key, Aroe, Banda en Amboina, enz.
alzoo zy fchoone aarde hier toe , en tot
ticbelfteenen, hebben, te bakken.
De Heer van Berkel, die zeer goede
kennis van de Bandafche zaaken had, zegt,
dat.de Bandaneezen, ontrent ’tjaar iyoo.
nog van 4 koningen, te weten, die van
Labetakka, Celamme, Wayer en Rofingein,
beftiertwierden, die zy daar na
verftooten hebben , ftefiende zedert de
regeering aan de Oudften des Lands, die
nevens de Moorfche Priefters, die overal
byna ’t voornaamfte bewind hadden,
over alles uitfpraak deden 5 doch zooda-
nig, dat deze uitfpraak echter , zoo de
Boediangs, of de gemeente, ’er niet in
bewilligden, geen voortgang had.
De geflagten, of nazaaten, dezer vier
Banda , en hadden hunne naamen , en
’tregt van in ’t gerigte te mögen zitten,
op hunne byzondere plaats, en omSjah-
bandars te worden, toen nog behouden,
hoewel zy irt zieh zelven geen meer magt,
dan de andere Orang Kaja’s, hadden.
Het was, in zyn tyd , de gewoonte nog,
dat die fteden, daar de koningen wel eer
regeerden, indealgemeene landsvergade-
ring als koningen wierden aangefproken,
gelykzy toen ook dien naam nogvöerden.
In die vergadering wiert de koning van
Labetakka boven aan , daar na die van
Celamme , daar na die van Wayer, en
dan die van Rofingein gezet. En Wayer
voerde hu , by verfterf en door verhu-
welyking met die van Rofingein , beide
deze koningsnaamen alleen.
In alle vergaderingen wiert het voorftel
door de Ouaften , en de Sjahbandars,
doch de uitfpraak meeft door de laatften
gedaan 3 daar na zei ’er yder zyn gevoe-
len over, en dan dePaapen, die volgens
hunne wetten, na onderlinge Priefterlyke •
beraading, een tweede uitfpraak deden 3
die zy dan, zqo die hen benaagde, aan-
namen , of anders verwierpen : want de
Boedjangs (dat eigentlykdeongehuwden
beteekent, 'maar waar door zy de gemeente
verftaan) gaven aan alle befluiten
het fwaarfte geriet, buiten welker toe-
ftemming geen b^uit ftant greep.
De Bandaneezen waafen van ouds her
zeer hoogmoedig, trots en opgeblazen j
beroemende zieh yder niet alleen een
cdelman , en van hoogen adel te zyn 3
maar dit ging zoo verre , dat yder van
hen , na zyne wonderlyke uitrekening,
ook de edelfte, en in rang verre boven
anderen, zyn wilde.
, Om dit te bewyzen , haalen zy op,
hoe dat voor yo 6f 100 jaaren de groot-
vader , beftevader of overoverbeftevaar
van dezen , een flaave van de overoverbeftevaar
van een anderen , die, zieh zegt
van hooger adel te zyn, geweeft is , eit
houdenopdien grond verder ftaande, dat
dierhalven alle nakomelingen van zulk
eenen al mede tot flaaven van efezen groo-
teren edelman met al ’t hunne, ter tyd toe ,
dat zy zieh zelven vrykoopen, vervallen
zyn.
Indien men hunnen Adel echter eens
regt nafpeurt, zal men bevinden , dat
hunne voorouders, of Banditen, ofweg-
geloopene flaaven van hunne meefters,
of wegloopers van hunne ouders .waren ,
en dat hunne voorouders of Cäflers van
Mofambike, of uit Arabien, Perfien en
Cambaja, of vanChoromandel, Bengale
en Malacca, Pegu, Atsjin , Java cn Ma-
ningcabo, ook veel Chinezen, Makas-
zaaren, Molukkers, Amboinezen, doch
meeft Gerammers, _ en veel Portugeefche
en zeer veel flaaven van Ceram , Key,,
Aroe, Timor, Solor, Boeton, Tenim-
bar , enz. daar onder liepen, die, met’er
tyd door groote naarftigheid wat verder
gekomenzynde, met eenjavaanze, Ma-,
kafläarze , Boetonze , Tcrnataanze of
Maleitze byzit huisgehouden, en dezelve ,
na ’tteelen van verfcheide kinderen, op
hunne wyze getrouwt hebben. Uit al
het wellte klaar genoeg blykt, dat het
een mengelmoes en Uaavengebroed uit
allerlei Natien is , van welke de meefte
voortgekomen zyn.
Die by hen met een anders flaavih
boeleerde, en ’er een kind by kreeg,
moeft, wilde hy ’tkind hebben, deflaa-
vin vrykoopen , en daar na voor het
kind , wilae hy geen fpel ’er over heb-;
ben , nog iets byzonder geven 3 want
anders maakte die eefiie meefter op zyn
onverzienfte niet alleen op dat kind,
maar ook dp al het overgewonnene, zy-
nen eifch.
De viye weduwen der Bandaneezen,
E z . geen