
ín Prent
vertoond
Won-
derlyke
Voord-
téeling
der lelfs.
D I E R E N VA
n A M B O IN À. s.7j
lang tcpeltje yoorzien zyn, byna als,een
eynd van een nayel-ftreng , twee duy-
men lang , w i t , en aan, ’t eynde open
zynde; Aan deze tepels blyven de jongen
’’er zieh in allen deelcn mede teverwee-
fen want fchoon dit Dier wel zeer
ícherp. van tandenis, zoo is ’t niet ge-
woon zig daar mede zoo veel, als . wel
met deze zyn pooten en ldaeuwen, te
ydrdedigen.
De agterfte pooten zyn veel gvooter
en vleefchagtiger, en maar in vier iulke
teenen veruceld 5 dog de grootfte en
middelfte teen is in tween geklooid. De
fteert van dit Dier is ruym een Elle
l a n g , welkers a g t e r f t e deel naaft aan t
lyf dik , en met Wolägtige hairen be-
zet is, zynde het overige van dien kaal,
en aan ’t eynde met een beenagtige
kromtc bezet, waar mede dit Dier zieh
aan de takken der Boomen zoo vaft
houd , dat men het daär naeuwlyks af-
trekken kan; Zoo ras men oolc mc_t
een vinger daar maar aan komt, blyft
het daar aan hangen. Men is ook ge-
woon j zoo ras men ’er een gevangen
heeft, die aan de fteert tuflehen twee te
zamen klemmende houtjens vaft ce binr
den i dog zòo het dat deel van zyn fteert
daar door (gelyk wel gebeürd) ofdoor
iet anders, kwyt raakt, komt het doorgaans
kort daar na te fterven. [y . _
Het ee.t, op zyn agterfte pooten zit-
tende, ,en de voorfte als handen gebruy-
kende, by na als de Eek-horénkens, ;Co-
nynen, 8tc:, en zo o ’er onraad opkomt,
is ’t in een oogenblik Qp een Boom.
Het heeft een zeer tterke reuk oVer
zieh, die ganfph niet aangenaam is, koi
mende van des zelfs pis , die roodagtig
is , en die dit Dier , by de minile vree-
ze, offehrik* ohtfehiet. Men ontmoet
zomtyds op ftrand wel diergelyken reuk j
dog dit is de reuk van het blad van ze-
keren Boom j Halex Litt orea genaamd.'
Wy vertoonen dit Dier by de Letter
D. afgetcekend.
Niets is ’er in ’t zelvé. ZPO zeldzaam j
als de.voortteeling, end e Fulva, ofhet
Vrouwelyk lid van ’t Wyfje. Deze voort-
teeling verfchild zeer veel van die van
andre Dieren, en gefehied op een won-
derlyke Vreemde wyze.
Het brengt zyn jongen niet voort in
een Baar-fnoeder, binnens-lyfs geiloten}
maar buytens-Lyfs in een opene zak , of
bellrze, die men tuflehen de agterfte
pooten gewaar wérd. Deze beurs heeft
een fcheurc, diè ontrent een halve voet
lang } dog die kleener en gefloten is in
die gene , die nog niet geworpen heb-
bcn. Beyde de lippen van deze zak zyn
van binnen met fyne hayren bezet? maar
beneden op de grond is die kaal, en glad.
Hier in is geen andre opening, die in ’t
lyf doorgaat -, maar daar zyn twee of vier
platte en klieragtige uijers, die ontrent
een fehelling groot ,• en yder Van een
gemeenlyk hangen , kruypende dan
eens in j dan weer eens uyt die zak , die
van binnen in zob ruym is , dat zy zi^n
daar in gemakkelyk können verbergen.
Van binnen in dit Dier is ook niets te
vinden, dat na een Lyfmoeder gelykt,
o f nu die jongen uyt.die zak, dan of zy
aan die tepels groeijen , gelyk de vrug-
|gn aan de Boomen , (die , volwaflen
1 zynde, afvallen)'is eenzaak, daarik met
geen zekerheid van fpreken kan. Altoos
’t is zeker., dat zy in die zak voortko-
men, en allereeril aan die tepels ontdekt
werden, daar .zy ook ten eerilen aaii
zUygen. Dierhalven is die laatfte gedag^
te, datze uyt de tepels voortkomen,wel
de waarfchynelykfte, om dat die beurs
zeer dicht gefloten b ly ft, ter tyd toe ^
dat de jongen volwaflen zyn. r Ookvind
men de nog kaal en onvolwaflene jongen
aan de tepels zoo vaft hangen , .dat
’er, wannecr men ze daar af trekken wil ^
het bloed komt na te volgen. Ook is4er
aan yder tepcl, waar aan de'jongen zuy-
gen , nog een tepel., of ader , aan de |
buyten zyde, die wat kleener en kor-
ter. dan de andre tepel, en ontrent een
vinger breed lang - is , die mogelyk wel
tot een zoort van verpoozing d^end , na
dat de jongen gefpeend zyn ,' en terwyl
de andre volgende jongen daar dan aan
groeijen. ln de Ämboinfche Coescoefen
heb.ik ,twee , en; ook wel vier jongen
gevonden,. gelyk men dan obk, zoo veel
‘ tepels in de beurze , of zak ^ fag., Dog
in, andre Landen hebben zy wel meer
jongen. Hoe ’t met de ontfankenis de-
zer Dieren toegaat, wecen Inländers
nog niet zeker te zeggen.
Men vind het Manneken zeldeil, eh Het
’t is altyd grooter, enrofler, en niets is , Manne-
zeldzamer, dan een fpier-witte Coes-
coes, dat altyd Mannekens zyn, ontrent
van gröotc als een gemeene Huys-Kat 5
hocwel ’er ook wel grooter zyn. Daar
zyn ’er ook van die witte, die onder
aan den hals hoog-gcel bevonden werden
« , f . - | -
Onder den fteert hebben de zelve ontrent
vier vingcren - breed, van den aars
een groote bal-zak buyten-hangen j dog
van des zelfs fchacht kan men buyten
niets bekennen. Ik heb ook in een ander
Manneken , dat uyt den graeuwen
en roffen was, in den bal-fak befpeurd twee
groote klieren , die zeer wel' na nieren
i geleken, hebbende twee water-peezen,
I die na de blaas gingen , en agter; de*'zelve
in de huyd lagen de ballen zelf verr
I borgen. Het teel-lid hing aani deze oh