
tErnen ot rann-
dere zaaken.
Vifch en ’t Wild te vangen, maar voor.
al moeten zy ook zorg dragqn, dat de
Goden,de Bofch-Duivels,en de Geeiten
van hunne voorouderen|§ daar voor gedankt,
en om verderen zegen aangeroe-;
pen werden, vermits zy die houden
voor de eerfte beftierders van hunne
viflchery en . ja cht, die eigentlyk de
Vifch, en ’t W ild, in hun handen
brengen»
Wärineer een .broeder, ofjongert na-
. bloedverxvant, van een yerre reize weer
behouden de eerfte maal t’huis komt,
Zoo verwagt hem een jonge deerne, die
voor o f in de deure ftaat, met een
Caladi-blad in de hand, waar in eenig
water is. Zoo ras nu die jongeling naby
haar gekomen is, werpt zy dat . water
over zyn aangezigt, tegen hem zeggen-
de: Weeft welkom in huis, waar op die
jongeling in huis^treed, zyn vader en
moeder groet, en alle zyn broeders en
zufters veel zegen wenfcht.
Zeven of1 agt dagen ’er na richten zyn
öuders een kleen Feeft aan, voor den
Schipper en Stierman, ten einde zy in
’t toekomcnde deze jongeling een klaaf-
der onderwys wegens de zee-vaart geven
willen.
Z y maken daar öp eenig eeten klaar,
dat zy koken, en nemen van elk wat,
doen dat in een pot o f pan, en ftoppen
die pan met een Pieflang- blad dicht toe.
Daar na fpreiden zy een blad op de tafel,
zette al het eeten, en die pan, ’er op,
noodigen al hun broeders, belaftende dat
z y ook den Schipper, en Stierman noo-,
digen jom by den anderen te verzamelen,
en Hellen dien weder t’huis gekomen
jongeling dan vlak voor de panne, waar
in, die fpys is. Na dat zy nu gezgten
zyn, bid een van hen aldus: O gy Heere
des Hemels, en gy onze voorouders, die
na de eeuwigheit reeds vertrokkenzyt, en
gy Duivelen van onze voorouders, jegen-
woordig openen wy de oogen van dezen
jongeling, die van een verre reize weerr
gekörnen is. Opend gy ook zyne oogen, en
doet hem-zien, en vportaan viel onderfchei-
den alle de eilanden, die hem in het toe-
komende zullen voorkomen I en kennen de
Sterren, die hem derwaards moetengeIei-\
den. Verleent herri ten dien einde ook
ichoon weer, en een ftille zee, op dat hy
geen ilorm, of onweder ontmoete, en op\
dat geen duifter weder hem helette de
eilanden, en V land van verreweite kennen.
Leert hem ook kennis van den Koop-
handel krygen, op dat hy overvloed van
Qoud, Silver, Kleeden, en allerlei fchat-
ten bekamen, en eens zelf een gelukkig
Schipper, een voorfpoedig Stierman, en
eer flout zee- en oorlogs-held werden mag.
Weer et van hem alle ziekten en ongeluky
laat die verre van hem met de Jlrbom itt Zei
na ändere landen dryven, en mei_ de Son
ondergaan} maar geef hem, en ons , in
alle onze en zyne ondernemingen voorfpoed,
en doet ons oud werden, en gelukkig gryzen.
Na het eindigen van dit Qebed ,- fcheu-
ren zy dat blad van die pot, o f panne, *
belaßen dien jongeling na die pot met
zyn noofd te bukken, en ’er in te zien.
Na dat hy nu zyn hoofd ’er weir uit
gehaald heeft, zoo nenjen zy de fpys’er.
uit, geven dien jongeling ’er eerft af te
eeten, en daar na ’t oyerichot aan allen,
die daar aan de tafel zitten, zamen over
de wederkomft van dezen jongeling zeer
vrolyk zynde, en zich niet weinig met
eeten en drinken goeddoeride.
. jßy die van hetdorpNallahia werd een Hoedie
4 fgo4 gsdiend, Kae-ele} en nogeen an- Nal-
aere, fdlafea genäamd. - s i;.
Wanneer men hen viaagd , höe zy dienen!*1
hier aan gekomen zyn, geven zy ten
antwoord, dat zeker inwoonder van
dit dorp, op ’t eiland NoeiTalaoet gelegen,
eens in ’t bofch gegaan zynde, een
Duivel in de gedaante van een menich
ontmoet is , aan welken hy vraagde:
Wie, en van waar zyt gy? Waar op die
Dtfivel antwoordde: Myn naam is Kae-
ele, en ik ben de Koning van dezen heuvel.
V%n deze nacht zal ik by ü komen^ u ver-
fchynen, en met u fpreekeri.
Deze inwoonder, weer in zyn dorp '
gekomen zynde, begaf zieh na den eeten
ter ruft, alwaar hem in zyn droom deze
zelve Duivel verfcheen,. tot hem zeg-
gende: Ik fo» Kae-ele, den Kpnivg van
dien heuvel, die flüs met u in *t ^qjfh ge-
fprpken heeft. Ik belaß % derhdlven dat gy
deleße , die ik u nu geve y ppyolgt, en dal
gy ook aan alle, die in Nallahia zjy», be-
veelt. het zelve te doen, , dat is , dat gy my
dient, en eert, zoo gy gelukkig en voor-
fpoedig wezen wild.
Zedert dien tyd, hebben die van Nallahia
dezen Afgod plegtelyk geeerd, en
jaarlyks op dien heuvel Kae-ele aan-
gebeden.
Ook hebben die van ’t dorp Amet daar
een Altaar ? p£ Tshemakeltje, om tot
een offer-pläats'rte 'menen, gemaakt,
noemende na dien tyd dezen heuvel
Kae-ele.
Dezen Altaar eeren zy als wäre hy
hunnen Afgod, zonder'dat zy hem in
deze o f gene gedaante verbeelden. Zy
zyn ook gewoon jaarlyks een Feeft ter
eere van dien God aan te rechten, allerlei
ipyze en drank na dien heuvel te brengen,
hem daar om zyne hulpe te ver-
zoeken, en zynen zegen over hen, hun
kinderen, _Thuinen, Plantagien, en over
al hun ondernemingen, af tehidden, en
om hem te fmeeken, dat hy alle ziekte,
onge-
V i d e n G O D S D I E N S T .
bngelukken , en - wederwaard igheden ,
verre van hen weeren wil.
In, oude tyden ging ook zeker Hei-
4enfch ingezeten yan Nallahia, Tahitoe
genaamd, na ftrand, alwaar hy omtrent
zeker baeitje een zekeren lichten fteen
gins .en herw,aards dryven zag, welken,
al&oo hy vol gaten was, hy ook hoorde
geluid geven, even o f ’er iemand pp de
Fluit fpeelde. .Toen Tahitoe dit van verre
hoorde, quam dit geluid, ofgefluit, uit
dien jfteen , dog, nader by gekpmen
zynde, hoorde hy dit niet meer j maar
zoo ras hy wedr wat verder daar af ging,
hoorde hy ’t gefluit als voren. Dier-
halven verborg hy zieh, en hoorde toen
dien fteen hoe langer hoe klaarder als een
menfeh fluiten. Daar op begon hy zeer
ryerblyd te danflen en te ipringen, nam
„dien fteen op. en beyqnd, dat het een
rjft met verfcheidenerlei kleene vifleheri
was, die rondom deze fteen aan een ge-
regen waren, en noemde na die tyd dezen
fteen, dien hy op andere fteenen
daar op ftrand ter neder,lei, jtlalea.
Tahitoe r& zyn dorp ondertuftchen we-
dergekeerd zynde,' en ’s nachts droo-
mende, zoo yeyfchepn hem zeker Duivel
.iimde gedaapte yan^eenjnenfeh, dje tegen
hem zeide: Gy hebt flus die fteen met
allerlei vifch, _:te. weten, met Kabalinjo,
Malakzp Sardyn, of, Haring, Djoelong
Djoelong, en Lompa, opgenomen. Dat
ben ik zelf geweefi, en mynen naam is Alalea.
jflwaar gy dien lichten fteen op andere
" groote fteenen zult nederleggen, daar moet
gy dien fteen Alalea noemen, en my daar
op dien fteen aanftiddeny en met eenige fpyze
etren,%. M, ftM^iäjit^epenen mar Rn als
gy hier in die bäey vtfcB l)3figß^'-vZoo mm*
gy9 en alle die van Nallahia ooky van
ieder zoort van die vifch, die gy gevangen
hebt, 'er een zoo aaneenrygen, gelykgy die
hier aan deze fteen te zamen geregen gezien
hebt, en die hier op dezen grooten heuvel
nederleggen, op dat ik veel vijch na deze
bäey toe doe fchieten, en op dat die van
Nallahia daar veel vifch vangen, bare
tVeduweny JVeezen, en Armen, daar van
leven, en zy my daar voor danken, en
eeren mögen.
Deze droom gaf Tahitoe aan zyn kin-
deren, en na-geflacht, te kennen, be-
velende hen altyd aan dep zelyen te denken,
zedert welken tyd hy, en,alle zyne
nazaaten, dezen Alalea gediend, en aan-
gebeden hebben. Schpon nu hy(, en de
zynen, dezen Afgod' aanbaden, zoobe-
vond hy egter niet, dat Alalea hem hielp,
o f zyn geflacht vermeerderde, alzoo het
Jhoe längs hoe meer verminderde. Ja het
| was zoo verre van daar, dat hy toenemen,
o f vermeerderen zou, dat hy cindelyk
met alle de zynen geheel uitftierf. III. Deel.
• i 7
Even zoo- ging het met de tweede
ftem van ’t dorp, Peloehitoe genaamd,
die mede geen voorfpoed ter wereld had j
maar opk uitftierf .
Eindelyk quam een man van Pia, een
zekerc land-ftreek op ’t eiland Honimoa,
al het land, en goed, mitsgaders het
ampt van dezen Tahitoe y als tweede ftem,
te erven. Zyn naam was Licoemboewa j
maar deze bleef van dien tyd af, zonder
eenige afbreuk, in dat beftier, en was
met de zynen hier zeer gelükkig.
Die van Siri-Sorri zyn van ouds van Afgodcry
Onin, een ryk in nieuw Guinea, om- van d.*e
trent dertig mylen van Keffing , op de ^iri'
Ooft-hoek van Ceram, oorlpronkelyk. °rri*
Aldaar plagt een Koning te zyn, die
niet alleen over een dorp, maar over
veele dorpen in het landiphap van 'die
naam, en over, eenige andere eilanden
daar omtrent, .heerfchte.
Deze Koning, oud, en genegen geworden
zynen zoon in zyn plaats als Koning
voor te ftellenj had befloten zynen
oudften broeder voorby te gaan,- en den
zelven, volgens’s lands gewoonte, daar
toe niet te verkiezen.
Hier over geraakte deze Koning met
zyn ganfeh geflacht, en volk, in een
groot verfchil, en zyn vyf jonger broeders,
die boven zyn zoon daar toe mein-
den gerechtigd te zyn, kregen zulken
doodelyken haat tegen hem, dat z y ,
hem niet langer willende zien, te zamen
befloten na een vreemd land te vertrek-
ken, om ’t ongelyk, dat hy hen aange-
daan had, te verzetten, en om ten min-
ften uit het gezicht van dezen onrecht-
vaardigen„broeder te zyn.
J**®y^maakten- «üerbaLven een Goracora,
Tsjampan, en eenige Parahoe ’s , klaar, .
bemanden die met genoegzaam volk van
die gene, die ’t met hen hielden, voor-
¿agen zieh van genoegzame voorraad,
en drinkwater , en namen, vyf jonge
Princen, en vier PrinceiTen fterk, de
reize aan.
De naamen dezer Princen van Onin n
waren, Poefan, Poitili_y Lahakelay Ma-
malay en Loekoehatoe.
De PrinceiTen waren genaamd, Lokay,
Sappa, LoewataJfay tn Loewafela.
Deze, het Anker gelicht hebbende,
zfetteden ’t zeil by , en ftevenden recht
op ’t land van groot Ceram aan, körnende
ällereerib by ’t ftrand van Kian, alwaar
zy zieh van eenig water voorzagen.
Van daar Halten zy na Ceram-Laoet,
alwaar zy met hunne bekende vrienden,
bevorens gewoon op Onin te handelen,
en jaarlyks daar te verfchynen, ipraken.
Daar op zcilden zy; längs Ceram ’s
binnen-kuften, tot zy , voor .’t ftrand
van Oewa M a le flid ich t by de bogt
C yan