
Straf
over
diefflal.
Lift der
Wicche-.
laars.
Ver-
bonds-
eed van
die van
Honi-
moa.
A M B O N S C H E "Z A A K'E N
béteékenis, en wcrking} die égter alle
by den inlander genoeg bekend zyn.
Zederd dat de Mohhammedäanfche
Godsdiénft hier bekend geworden is
hebben de Mooren al mede-Matakauw ’s
op hunne wyze weten te maken, en in
de Thuinen op te hangen, dog die be-
ftaan maar alleen in eenige Arabifche
letters op een plankje, o fo p papier ge-
íchrevenj daar de Heideniche Inlanders
nog al zoo bang voor zyn, als vopr de
andere, om dat zy niet recht weten,
wat die hen bedreigen.
Indien zy ondertuflehen iemand op
de diefilal zelf betrappen, die moet boetc
geven, en zoo hy dat niet had, plegen
, zy hem ten flave te verkoopen.
. Zoo ras hen iet aan de leden van ’t
ligchaam fcheelt, heeft hen dit zekerlyk
deze o f gehe Matakauw, Tooveraar,
o f qiiade Geeit van iemand, veroorzaakt,
waar op zy aanftonds by den Wicchelaar
gaan, die hen dit kluwen ontwinden, en
bekend maken moet, van wat voor een
Matakauw hen dit aangekomen, en wie
den Heer, o f den ophanger van die Matakauw
geweeft is, om dog in tyds dien
quel-geett te vreden te ftellen5 dog zommige,
die. beft weten, wat zy-gedaan
hebben, weten ook hen zelven hier in
nu en dan wel zonder Wicchelaar te
hei pen, ’en dien geeft, die zy vertoomd
hebben, door Gebeden, en offerhanden,
te verzoenen.
. Van die van ’t eiland Honimoa möeten
wy echter zeggen, dat zy nog een anderen
verbonds-eed, o f eed van vrede, in
oude tyden hadden.
Z y vergaderden in zulk een tyd alle
de oudften (dat is de aanzienèlykfte eri
eerfte beftierders) des eilands, bragten
daar dan twee Katten, benevens veci
eeten en drank, om’daar dan den Matakauw
op hunne lands-wyze tc drinken,
dat zoo veci was als hunne lands-ecd
te doen.
Zy hieuwen die twee Katten in vier
ftukken, namen ’t bloed, mengden dat
met Towacka (.of ’t zap dat uit een af-
geihedene Calappus- o f Cocos-tak zypelt)
en deden daar in wat Goud , Sout,
Sout-water, en aarde, ’t welk zy wel
onder een mengden, en waar in zy dan
eenig geweer o f wel de puqt van een
Cris,- Spies, o f iet diergelyks, benevens
de gedaante van een Cayman, Slang, enz.
ftaken, en indoopten.
Hier van nu moeften zy , die ’t vrede-
verbond aangingen, drinken, terwyl een
van hen. daar over deze woorden luids
keels uitriep: O gy Heere des Hemels,
gy Son ,gy Manc,gy Morgen- en Avond-
Stcr, gy Land, en Aardryk, gy Zee,
en groote wateren, gy Caymans, en
viftchen der zee , gy aarde en alle boomeri
¿forwouds, en der heuvelen, die daar op
ftaänf ziet en befchoud nu ons alle Oeli
Siwä ’s-, en Oeli Lima ’s (twee partyen,
waar in zy, gemeenelyk verdeeld zyn)
die hier nu een verbond te zamen gemaakt,
en bezworen hebben, op dat wy voortaan in
ruft en vrede Wopnen zouden. Wy hebben
dit Katten-bloed, vermengd met, Aarde,
met Goud, Zee-water, met Sout,
met Slangen, met Caymans., en met gc-
\veer, dat'er ingedoopt is, volgens de Matakauw
en verbonds-eed der Oeli Siewa ’s,
en Oeli Lima’s, gedronken, ten einde wy
te water, en te latid met malkanderén in
vredé leven, vreedzaam viftchen, en thui-
mn, vreedzaam irouwen, en koopbandel
dryven, en in alles, opregt en eerlyk met
malkandcrcn handelet mögen,
¿00 V nogtans gebeurek mögt, dat iemand -
Van ons dezen eed 'övertreaen mögt, gjeef
dan Heere, dat alle de vloeken in deze
verbonds-eed, en Matakauw opgeftoten, ~
ja dat alle de zee- en land-Duivels, alle
dieren te water en te lande, te zamen
mögen Werken, om hem te yerjlinden, dat
de aarde hem niet drage, maar infwelge,
den blixem des Hemds hem ver teere, de
zee hem doeftikken, en verfmooren in hare
golven, dat ook alle ziekten hem aantaften ,
ja dat zyn elenden zoo menigvuldig, en on-
telbaar, als de hairen dezer Katten, zyn
mögen j maar zoo' wy dit verbond getrouw.
nakomen, zoo weerd alle ongelükken verré
van ons a f , laat ze den ftroom in zee dryven
, en met der Sonnen Pfidergangjtnder
&aanl ymßßtd mögen
leven.
Die vari Nóefla Laoét deden eertyds Met wat
byna de Zelve verbonds-eed, dog hakten onder-
maar eene Kat in twee ftukken. ^ fcheid by
. Zomtyds egter namen z y , om hun ÍÍ" vAn '
verbond nog plegtelyker en vaftcr te Laoet
ftaven, ' ook wel een Slave, Tdrimdn ge- gebruikt*
naamd, en een Kat, hakten die beide in
twee ftukken, mengden hun bloed onder
eenige Towak, dronken daar af, enk-o-
zen dan een man, die tot den Hemel,
de Aarde, en tot alle de Duivels en Go-
den van Noefla.Laöet de yprige Woorden
uitriep. 9P
De Cerammers,een verbonds-eed zul- Ver-
lende doen, nemen twee mannen, van bonds-
ieder zyde eenen, waar mede zy dit ver- der
bond op nieuw. ftaven zullen. mas!1'
U it. de handen van deze twee tappen
zy eenig bloed, mengen dit met Towak,
doen daar dan nog andere dingen by-, en
roepen dan onder ’t .'drinken Hemel en
Aarde, nevens alle hun verdere Goden,
op de vorige -wyze daar over aan j . dog
zy houden dien eed niet. langer, dan ’t
hen goeddunkt, overtredendeT.dien mc-
nigmaakr
Onder
VAu ö e n G O
Befnÿde- Onder de plegtelykhcden, tot hunne
fais der Godsdienft mede ßehoorende, werd ook
Amboi- zekere aloude gewoonte van deze Heide-
nen gebragt, dat zy al hunne knegtkens
befnyden, niet volgens de wyZe, der
Joden, of der Mohhammedaanen, maar
_öp een wyze, die haar alleen eigen, en
daar in hier, van vefichillende is, dat het
niet zoo zeer een befnydenis, o f weg-
neming van de'voorhuidj dan wel een
infnyding moet genoemd werden. Een
plegtelykheit, diensgelyke ik by geen
ander volk ontmocte.
Zy nemen hier toe juift geen Priefter,
maar alleen eenen van hunne vrienden,die
’t zelve aan een jongeling van twaalf
jaaren, niet in zyn huis, maar hier of
daar in ’t bofeh, in ’t verborgen op deze.
Wyze doet.
Hy neemt dé voorhuid van dien jon-
gen, haalt die wat over een Bamboes of
noutje, zet een mes bqven op de voorhuid,’
bclaft ondertuflehen die borft op
te zien, zeggende : Ziet daar is een Coes-
coes ¡ zeker dier ) in dien boom, terwyl
hy dit zegt, en die borft dan öpkykt,
zoo flaat hy met een ftuk hout op dat
mesj en fpleit het boven deel van de
voorhuid, ’t geen hy daar na met eenige
Salf beftrykt, en in körten tyd weér
geneeft.
Andere weêr zeggén, dat dit niet met
een mes gefchied, maar dat zy tuflehen
twee houtjens, o f Bamboesjens, het
boven- deel. van de voorhuid zoodanig
nypènj dat zy daar door van zelf van
een fpleit.
Het uiten van die woorden: Ziet,
daar is een Coescoes , en is ook niet zon- i
der zekere verborgene beteekenis. want-
daár by wenfeheñ^y
flacht in getal zoodanig toenemen mag,
als de hairen van een Coescoes rñenig-
vuldig, en ontelbaar zyn.
Énnood- Die zoo niet befneden was onder hen,
zakelyk- mögt niet trouwen , ja geen vrouw-
heit daar menfeh onder hen zou hem willen aan-
an’ zien , alzoo het by haar de grootfté
fchande ter wereld is, zoo een onbefne-
den man te hebben, om voor welke
fchande niet bloot te ft aan, o f voor ’t
hoofd geftoöten te werden, zieh alle
jongens van oudsher op dat vöornoemde
jaar dus lieten befnyden. Deze gewoonte
is hen nog zelf in de later tyden, toen
zy al Chriftenen geworden waren, nevens
veel andere, bygebleven, gelyk ons
daar van nog gevallen ontmoeten zullen.
Het is zeker, dat dit nog wel dagelyks,
maar, uit vreeze van de Wetten, *en
Placcaatcn, hier tegen afgekondigd, zoo
geheim, als ’t mogélyk is, gefchied} en
zoo zy ’t ongeluk al hebben, om daar
óp betrapt te werden, zeggen z y , dat,
D S D 1 E N S Ï.
het by hen uit geen Godsdienft¿ maar
alleen uit een voofzorge Voor de gezond-
heit, en tegen zeker ongemak* by dé
geneeskundige de Capifiratie,, dat is* .
de fpanning der voorhuid, genaamd ( \vaar
mede zy zeer veel gequeld zyn, èn die
de t’zámbnkomft van de man en vrouw
hinderlyk, en de voorttecling cenigzins .
nadeelig is) gefchied} ’t geen ook de reden
is, dat ’er zoo naauw niet(na onder-
zogt, hoewel ’t zoo vejel, als ’t mogelyk
is, belét werd.
Vraagt men hen, wie hen dit gebo-
den, o f wie dit onder hen ingevoerd
heeft, zy weten van den oorijprong geeri
reden ter wereld te geven.
Men wil, dat deze infnyding by die van
Hoetoemoeri niet alleen in een fplitzing
van ’t boven-vel, maar ook in een ar-
fnyding van een langwerping dun ftukjc
van ’t boven-vel van- dq voorhuid beftaan
zou } verfchillende hier in niet veel van
de befnydenis der Mohhammedaanen al-
hicr, die een kleen ftukje als een kleen
half Maaçitje uit het boven-deel der
voorhuid uitfnydcn. De rechte befnyde-
nis ègter der aloude Amboineezen beftaat
maar in de voorfchreven fplitzing, en
infnyding van ’t boven-deel der voorhuid,
en ’t vèrdere is ’er mettér tyd by-
gevoegd. . -
Wanneet zy ziek zyn, ftellen zÿ ook SeWzamé
wel vaft, dat deze o f gene op hen ver- gedagte,ri
toomde Duivel hunne ziel hier o f daar
opeen boom, berg, ofheuvel, daar hy Segens
zieh onthoud, vervoerd heeft, alzoo de hunne
Priefters, en Wicchélaars heri wysma- wekteii,1
ken, dat zulks wel gefchied, en geichie-
den kan} dat dan de reden is, . waaroin
zy zieh wel ten.eerften na den Wicche-
Jaar-•begeven-,.-.om^hem -te vragen, -wat
voor een Bofch-duivcl huri ziel vervoerd,
waar hy die na toe gebragt, enwathy
nu te doen heeft, om zyn ziel uit de
magt des Duivels te verloflen.,
Daar op noemd hem de Wicchelaar
dan zulk een boom, rivierj o f berg,
daar zieh die Duivel onthoud, die zyri
ziel vervoerd, en die hy dan, volgens
zyn * laft, door zekere offerhande moet
zien weêr te bekomen.
Daar op doét de zieké wat Ryft , wat
Oebi, en wat Vifch koken, neemt ook
drie raauwe Eyeren, en brengt dit met
wat Siri Pinang, een Ideen Hoen, ceri
Kieken, een kleedje, een 2 yde Petola-
kleed, met wat Goud, en eenige arm-
ringen, van zee-horens gemaakt, nadé
plaats, hem door den Wicchelaar genoemd,
alwäar hy de fpys in order ftcld,j
biedende dien Duivel dit alles met deze
woorden aan : Wy komen u , Ô Duivel,
deze offerhande van fpys, kleeden,
Goud, enz. doen, wy off eren u dit cp 4
B 3’ nttrti