
’er altyd eene die *t oppergebiéd over de
• anderen heeft.
Lykbe. 'Een groóte blyk van de genegenheid
handdin-en onderdaanigfieid dezer vrouweri be-
gen, en fpeurt men ten tyde , als haare mannen
mede ^omen te fterven , alzoo z y , wanneer
branden hunne lyken na ’s lands wyze verb'ränd
van hun- worden , met haare juweelen aan , en
ne vrou- onder ’tgeluid van hunne fpeeltuigen, al
wen' danzerjde in ’t.vuur fpringen, entzieh met
hen zeerwel gemóed laaten ver branden¡f
zieh vaft inbeeidende , dat zy in de ändere
wereld, en, zoo zy elders: fterven,
in hun vaderland, op ’t eiland Bali , ten |
eerften zullen herleveri, en däar in een
veel heerlyker ftaat weer by haare mannen
zyn, om weljce reden zy te minder
fwäärigheid’maaken, om hén te volgen.
Men ziet van dit verbranden dezer vröu-
wen een nadrukkelyk voorbeeld in de
eerfte reize van ons volk na Oottindien,
toen zy vóor dif eiland ten anker lagen.
W y hebben'dit ook elders met een ge-
väl van een overleden prins van Balam-
böang (dat mede meeft Baliers &yn )' aan-
gewezen , jjg met fwelke eenige honderd
vrou wen töen ftierven.
En om een nader bewys van die fterke
inbeelding der Baliers , ~én hunne onbe-
vreeftheia voor de dood, tegeven, kan
men dit klaar uit-dit geval ainemen.
? Myn voorzaats chaloep, op zekeren tyd
van’Batavia na Amboina'te rüg körnende^
en op Greflic willende aangieren,
wiert onderweeg, terwyl zy ergens ten
anker lag , doof eenige röovers aañge-
daan, die hen tragtende teovervallen, en
zieh meefter van' de chaloep te maaken,
’er eenige fleffen met kruid en een brandende
lont infmeten, vaft ft eilende, dat
de Baliers ( gelyk ook gebeurde) alle
overboord fpringen 3 en zy dan aldus ten
eerften meefter van ’t vaartuig zouden
worden 3 doch alzoo ’er ook eenige dap-
pere Macaflaaren aan boord waren, wiert
de chaloep behoüden, en eenigen dezer
- Baliers wierden weer opgevifcht, hbewel
de meefte verdronken waren.
Men vraagde aan de weder-opgevifch-
te , waarom zy zoo overboord geipron-
gen waren. Zy zeiden, om door ’t kruid
niet te verbranden , waar op z y , nader
gevraagt zynde, o f zy dän niet vreesden
te verdrinken, tot antwoord gaven, dat
dit een zagte dood- was , en dat zy daar
ganich niet bang voor waren , alzoo zy
in hun vaderlantFinBali, doch weer aan-
ftonts by alle hunne vrienden quameni
maar deze hunne ftelling quam ganich
niet met de rekening van myn voorzaat
over een , alzoo hy by dat voorval ver-
icheide van zyn befte flaaven verlooren
had, hocwel ny bly was dat dóor de dap-
. perheid der Macaflaaren toen zyn chaloep
was behouden geworden 3 maar hy heeit
zyn andere flaaven naderhand wel beter
geleert j en daar was ’er in myn tyd geen
een meer, die luft had om dus over boord
te fpringen, o f zieh met die dwaaze inbeelding
te verdrinken.
Het eiland wort door verfcheide Kö- .Beß5e.
ninkjensien Orangkaja’s , beftiertj doch van ’t
over alle de zelve is een opperkoning, eiland.
dat een zeer magtig 'vörft is 5 maar die
zieh zeer weinig met andere vorften',- -'of
met den büitenhandel bemöeit, en ’t zelve
, uit vreeze dat men dan zieh ook wel
mögt zoeken meefter van zyn land te
maaken , zoo veel als ’t mogelyk is aan
zyn Ingezetenen belet , zyude de eenige
met welke hy, myn ’s wetens, gemeen-
fchap en vriendfehap onderhoud , de
vorften vaii Bälamböang, ’tgeen niet te
verwonderen is, alzoo dat doorgaans Bä-
lifche princen zyn.
In de voorige tyden tot ontrent in ’t jaar
1670. waren hier twee opperkoningen die
nu en dan om ’t opperbewint wel över-
hoop lagen , alzoo yder van hen Gufii
Agong, en de opperheer, wilde zyn.
Een van deze twee wiert kort daar aan
nu en dan door een Amborilch vryman',
Jan T'oet genaamt, bezogt, die met dien jan
vorft niet alleen als een oroeder leefde , Tr°j-s
maar hem ookCaca, dat is, ouder broe-
der, noemde. Ook leerde hy hem met;
allerlei geweer omgaan, en wees hem, op
watvoör een wyze hy op dat land fterk-
, ten en veftingen maaken moeft" dat by
onze Natie, en meer andere ganfeh niet
wel opgenomen, en waar over hem van
veelen veel quaads toegewenicht wiert.
Noit quam hy op Baly , o f hy was by
dien koning, als zynen broeder, t’huis,
en gelyk die hem allerlei -bedenkelyk ver-
maak aandede , alzoo onthaalde hy den’
zelven doorgaans zeer heerlyk op zyn
chaloep. Ook wil men, dat deze vorft:
hem , na dat hy tweeraaal fchipbreuk
geleden had , en weer op Bali gekomen
was, yder reis gered, en van geld, flaaven,
en alles, dat hy van nooden had,
weer voorzien heeft.
Ondertuflchen wiert deze koning
ontrent de jaaren 1671. en 1673. tegen
dezen man , die veel benyders en vyan-
den zoo op Bali, als elders, had , zeer
vuilaardig opgemaakt, en den zelven in-,
geboezemt, als of hy een aanflag tegen
zynen ftaat en leven had 3 en hoewel ik
niet geloove, dat de man dit in zyne ge-
dagten gehad heeft,: zyn zommigen egter
nog wel zoo dwaas geweeft, om te ge-
looven, dat haar Eaelheden hem tot dit
fchelmagtig verraad laft gCgeven, en hem,
zoo hy ’t gelukkig volvoerde, groote be-
loften zouden gedaan:hebben, al ’t welke
een zeer vuil verdigtzel is.
Het is egter waar , dat de koning een
quaad vermoeden op hem had , en daar
zyn ’er, die willen^ dat hy voor had den
koning , by hem aan boord gekomen
zynde, met een dronk Towak te vergè-
ven 3 doch andere willen, dat hy hem
met een krisfteek zou voorgenomen heb-
ben te ontzielen.
Het zy daar mede zoo ’t w i l, de koning
geloofde 3 dat hy , hoe vrolÿk en
vergenoegt hy zieh ook by zyn laatfte
komft op Bali äänftelde, voorhad hem
vankant tehelpen, om ’t welke dan voor
te körnen, hy hem door eenige daar toe
beftelde perfoonen jammerlyk omhals
dede breiigen 3 den beklagelyk einde, dat
hem egtçr van veele, doen mogelyk op
zeer quaade gronden, gegunt wiert.
Het pude huis, daar de Heeren Gou-
verneurs in Amboina plagten te woonen,
is ’t zyne geweeft , en de weduwe van
myn eerften huisheer in Amboina (die
zyii koebeeften, dit huis, en al zynen om-
flag, na dat men de tyding van zyn dood
kreeg , kogt) heeft mÿ dit gèval meer
dan eens zeer omftandig verhaalt.
. Naderhand is myn voorzaat, de Heer
fchap Henrik Leydekker, verfcheide maalen by
door dendezen zelven koning met zyn chaloep op
koning Bali geweeft , en met alle teekenen van
aan myn vrienafchap ontfarigën j in zoo verre , dat
K S ä L hy hem> by zyn laatfte vertrek (wanneer
’ hy ftaat maakte hier noit weer te komen )
tot een teeken van zyne .hooge agting en
genegenheid, zyn kris van zyn zyde, die
met een goude greep ,; waar in eenige
robynen gezet zyn , verçiert is, vereer-
de, welk koninklyk gefchenk ik tot nog
toe bezitte, en van ’t welke ik verder
zeggen moet, dat de fcheedc van keurlyk
hout, en met een zilvere fchuif overtrok-
ken is. Ook was ’tyzer van de kris aan
wederzyden ongemeen fraai gevlamt, als
o f het met zilver ingelegt was, en men
heeft voor ’t bloot yzer menigmaal een
van de befte Balifche flaaven te vergeefs
aan myn voorzaat geboden.
Hy had wel een zeer groot vrouwen-
timmers doch was egter (zoo menzeide)
een groot Sodomiet, houdende veel
fchandjöngens , die even als Javaanze
vrouwen gekleed en opgeichikt waren ,
en zieh ook buiten dien met eenige gei-
ten, welkerhoornsverguld o f metgoùde
fcheeden overtrokken waren , op een
fchandelyke wyze vermengende. -
By de Ouden is dit eiland noit bekent
geweeft.
En ik weet niet, dat oit eenige andere
Ontdek- Europeërs, dan de Engelfehen en Ne-
king van derlanders , dit ontdekt of aangedaan
dit eiland hebben.
En°el Van de Engelfchen is hier in ’t jaar
fchen j en ifP7- de Ridder François Dr ah , en de
door de eerfte van alle de Europeërs , en 6 of 7
onzen. ;aaren laater ook zeer waarfchynelyk
ïhomas Candish geweeft.
De eerfte van onze Landslieden , die 1597*
hier ten.anker gekomen zyn, waren die
van de fchepen Mauritius i Hollandia, en
het Duifkeh.
Zy wierpen hun anker in de ftraat van
Bali den 27ften Januari 1 fP7-, kregen een
praauw aan böord op den 3ofien dito mec
een hunner Grooten , die verzögt uit
’s konings naam te mögen weten , wie
zy waren , dat zy zelfs met een priem op
een kokosblad, dät hy medebragt, moeften
ichry ven. •
Den 4denFebruari ging eenig volk van
hen aan de wäl 3 alwaar zy zeer wel be-
jegent wierden , en Cen van ’s länds
Grooten door zyn volk eh flaaven in een
draagftoel op de fchouderen zagen dra-
gen, terwyl ’er wel 20 ftuks, met pieken
gewaapent , voor hem heenen gingen.
Hy zont, ons volk, die hier gekomen
waren, om nä een wäterplaäts -te zoeken,
wat vrugten, en verzogt twee van hunne
makkers mede te mögen nemen, dat zy
toeftonden , mits dät hy hen ook 2 gy-
zelaars gaf.
Den yden dito zeilden zy van daar wat
Noordelyker aan, en zonden hunne ichuit
met 2 flaaven , of gyzelaars, aan land,
om de 2 van hun volk wederom te eisichen.
Schoon nu deze Orangkaja zyne
gyzelaars weder had 3 wilde hy egter
ons volk niet overgeven, alzoo hy, die
eenige winft by ’tleggen der onzen daar
op zyn rheede gehoopt had , over hun
verzeilen van daar nu zeer misnoegt was.
Nä veel belöften egter quam de een nog
door de branding aan de Ichuit 3 en deze
will te zeggen, dat die gene, die men
daags te vooren had zien dragen , een
van ’s lands Grooten, en over ’t verzeilen
der onzen ganfeh niet wel te vreden wasij
gelyk hy daarom ook nog een Portugee-
lchen flaaf, vaö de onzen als tolk gezon-
den, gehouden had.
Onze andere man wiert daags ’er aan,
nevens dien flaaf, by den koning van
Bali na ’tvlek van dien zelven naam ge-
bragt 3 van waar hy aan die van ’tichip
Hollandia fchreef, aat hy, en die flaaf,
van den koning zeer wel onthaalt waren,
waar op die van ’tichip, om hem te eer
weder te krygen , 20 eilen gebloemt
fluweel, een dcel rood koraal, eenige
kryftalyne glazen , fpiegels, en eenige
andere dingen , aan den koning ten gefchenk
zonden 3 waar op die man en flaaf
ten eerften los gelaaten wierden, verhaa-
lende, by hun komft aan boord, dat de
koning aan de onzen alles , wat in zyn
vermögen was, äanbood, en hen vooreerft
4 verkens, en 2 vaten met water zond.
Ondertuflchen was ’t fchip Mauritius
den pdcndito in een andere groote fchoone
baay, Padan genaamt, ten anker gekomen
, alwaar hen de ingezetenen verhaal-
K k den,