
i n i
i ; |if:
Mi I I I H0I1
A ffc'O M B O N S C M E 2 A Ä K E N
Hoe looft men dan dit werk na waaide, ’kzwyg
vänloonenj ;
O f is’t ons onbewuft ? een Heiden zal’t ons toonen:
O Fijadelf! fcboon g y ’t gewyde kerkfieraad,
En^ugtende Ifrael, aañ N ymroom'en Eufraat,
t/it zynen kerker flaakt, en vrykoopt van den
ketenj ^ \ ' ....
Al hebt gy Vorftelyk uw dankbaar hert gek weten,
bchoon Qod nict kennende en maar van ¿atüur
verlieht y
Nog vond zig uw g em0ct tot grooter dank verm
m s
’r God’lyk boek,'t geen door uw* laft voor
twintig eeuwen,
Dp Faros wierd vcrtaaid van-zeventig Hcbreeu-
wen. ' '
M groot een’ arbeid heeft uWeonbdwelen’ hand
Alleen volvoerd, geftcrkt met ’s hemels onderfland,
V a l b n t y n , door loon nog Winzugt aan-
gedreven,
Maar om den tocgang tot Gods hcilgeheim te
’ ■' geven
5 S " í>J^áS5~ 0SeiÍÍ5g^ w %t 'vond ib ruime fto£
Zo met myn kragt beseele , te weidpn in uw’ lofv
Nu treft my aan de ziele uw altydduurendfcheiden,
En naauiyks kan myn wenlch p over zeogeleidenj
Maar ach! wat meng ik my in ’s hemels raad-
befluit 3
G y volgt de heirbaan,die Gods vinger u vóor uit
Heeft aangewezen, na zyn wil en welbehaagen5 .
Schoon óns uw aangezigt voor eeuwigwerd ont-
cfragen,
No g blyft de onfterflyke eer van uw’ eodvrug-
tigheid 0 0
E n jw e opregte deugd, een denkbeeld toebereid,
Wiens onverganklykheit den roeft des tyds kan
tarten
In ’t duurzäam diamánt def dierverplichte harten-
Dat eer der.mooren huit in zuiver fneeu yerkeer’ '
Eer pronk de rave met den glans der Fenixvecr,
Eer afgelegenheid van wat’ren, lugt en lande»
Hen vaften knoop verbreek’ van onze liefdebanden
Vaar wel dan V a l e n t y n , myn Vriend vaar
eeuwig wel.
Het nimmerflui m’rende oog zy fteeds uw met*
gezel,
Hat zy de Leidftar die o p ’t ruime veld der baaren
V voor den fcherpen klaau' der roov’ren zal be’
waarens
Gods boek^ .dat heiligdom , en dierbaar kerlt- i
kleinóod,
Strekke^ ten tweédemaal een vryburg in den
Der woefte gojven, temm’ het kielverdeleend
Noorden/ *
En weere alle onweerbui en ftormen van uw
boorden j
_c Geleide u veiliger, en ’t voorwerp uwer min,
Uw teergelieftle hdftj uw krooft en uw gezin 3
Dan de yd’Ie huisgoon t hooft der zwérVendé
Trojaaneü3
T ot u Viaoriabegroeten zal met traancn ,
Van blydichap in’t gezigt om uw’ bchouden togt,
En , nog herdenkend wat uw’ dienft weleer vertUí
wel^ko°mgdt ’ met gejuich, met handgeklap eri
zangen.
Zó treftge uw oogwit, zo bereiktge uw zielsverlangen.
Zo zegen God deh dienft, die op uw’ fchouders
leid 5
Zó éindígtge uWen loop met vreúgde en vrolyk- I
heid,
Betuigende uwen laft, de boodichap der genade. I
Dus leert uw’ roeping hoe Gods voörzorg, vroee I
en ipade, I
Zyn’ kudde, in ooft en weft verftroitj by een I
vergaard,
Op dat zyn Kerk eens blinke m vollen glans op I
, aard. I
Dordrecht den 7. van
lentemaand 1705.
JoANt íÉS VAÄ E r AAM.
1 70 <5.
D. Hq-
denpyl
overle-
den, en
zyn. over-
zetting
van’t
Nieuwe
Tefta-
ttent.
In tjaar. 1700, den ydeu February,
guam D. Hodenpyl te fterven, hebbende
in zyn leven 00k het Nieuwe Teftament
i n ’t Maleitfch vertaald, waarfchynelyk
uit het Nederduitfch., alzoo die Heer
geen Grieks verftond.
Ook kan men zien, dat zyn Eerw.
het werk van D. Leidekker gelezen, en
dat daar toe niet alleen gebruikt, maar
°°fc veel ’er af maar na-gefchreven heeft.
D Maartens ging in December weer
na Honimoa met eigen bewilliging lee-
^CI*r a* ^ ^Uam Pwent we6r aan
t Kafteel by de Heeiren Poleman, van
der Vorm, en Spandauw, van welke de
drie cerfte in ’t Maleitfch predikten,
terWyl de laatfte den Duitichen dienft 170Ö.
nog maar kon waamemen.
Tn jaar 1706. quam ik den 18den Des
January op Batavia, zynde by de verga- % Ä er«
dering der Heeren Zeventhienen met lie
zelve ioldye, ■waar voor ik t’huis gevaren
was (te weten voor honderd en twintig
Gulden ter maand) aangenomen, om in
Amboina aan *t Kafteel 3 en nergens an-
ders, op myn verzoek te leggen^ dog
alzoo ik van een zware reis gekömen,
en niet wel in flaat was, om van ’t eene
fchip in ’t ander (gelyk zöu hebben
moeten gefchieden) te gaan, zoo verzogt
ik daar rot ’t volgende jaar te blyvenj
dat my wel toegeftaan wierd, dog eenigen
tyd
VAN ÖEN G O
rK6. daar na vonden haar Edelheden 'ook
Werd * g°ed Ä l tegen dien laft der Heeren
fegen de m het Vaderland (hoc' zeer Ik ook verkläre
!aft zogt j daar af verfchoond te zyn) äls
der Hee- predikant na ’t leger öp de Ooft-kuft
ventWe- Van Java voor ettelyke maanden te Zeri-
hen, na den, daar ik doodziek geworden ben,
’t leger op zeer veel elenden j en ongemakken, uit-
ionden" geftaan 5 eU dubble onkotten gehad heb,
4 het welke ik voor zoete koek heb moeten
Önge- opeeten, gelyk ik daar ben6ven van den
»nakkeh -Heer van Riebeek ( Swager van den Heer
f 3" 8*" Leidekker) toen Diredteur Generaal, ö f
c cn‘ -Algemein Beftierder van den handel van
Indien, op vertooning van een äffchrift
van dat befluit der Heeren Zeventhienen,
door hunnen Advocaat, den Heer Everard
Schote geteekend (waar by ik van alle
buitentogcen beviryd, en alleen tot Amboina,
volgens myn uitdrukkelyk verzoek,
bepaald wierd) nog die (madige
j-n en fchampere wooixien heb moeten hoo-
fehamper ren: De Heeren in ’1 Vaderland beßuifen
antwoord de zaaken, Zoo als zy het daar goed vin-
Heer v den \ maar wy doen het hier ^ zo'o als wy
kiebeek ^et verft'aan, en beft oordeelen. Doet wpt
aan de gy wild? en loopt vry by alle de Heeren
Sckryver. rond 5 maar gy zult egter op dien togt, of
anders zonder foldy weir na V Vaderland,
2 gaan3 dat immers het uiterfte geweld
wasj. ’t geen men my konde aandoen.
Wat hielpen dan de belofcen van de
Heeren in ’t Vaderland aan my, die
buiten die belofte noit weer na Indien
zou gegaan hebben 3 dog ik moeft kie-
zen, ofdeelen, dat is, na ’t Leger, o f
, na’t Vaderland j trekken.
Ik quam eerft van een zware reis, eh
was niet in ftaat geweeft j om toen maar
na Amboina (dat ik anders geerne zou
gedaan hebben) voort tevjeizen. en n»
wedr na ’t Vaderland te gaan, "¿'tfleer1
thy, en myn zwaar huisgezin, ganiche-
lyk niet. Dierhalven moeft ik na ’t Leger,
daar ik by zonder veel, en meer,
als ik hier zeggen zal, uitgeftaan heb3
gelyk ik ziek daar van daan gevoerd,
en ook by den opper-Landvoogd, de
■ Heer Jehan van Hoorn, nog zoo zwak
gekomen ben, dat ik op myn beenen
niet ftaan kon, en op een ftoel moeft
gaan zitten.
Dit hebben de Heeren Zeventhienen
*t jaar daar aan, en naderhand by myn
t’huiskomft, wel geweten 3 maar wat
recht is my daar over,of wat vergöeding
bit over myne groote en buiten-gewoone
önkofteri, o f over ’t gevoelig ongelyk,
my, en den hoon, haar Ed. Ed', daar by
aangedaan, gefchied ? het is ’er Zoo verre
Van daan geweeft, dat haar Ed. Ed. zieh
dat noit eens aangetrokken, en niet het
allerminften daar over gedaan hebben,
aLzoo weinig, als my ’er eens over te
D S D I E N S T. toi
j hoören, ien te rechtveerdigen, o f eenig
genoegen te geven, vooral ook, om
haar eigen van deze hare dienareh zoo
vuil beipot en als met voeten getreden
bevel. te handhaven, ö f om aan haar
Edelheden daar iets över te ichryven,
immers zöo verre my. bekend is.
Het jaar daar aan 1707, vertrok ik in 'tjaäif
ha. Amboina, quam hier den I4<len 1707. ,
Maart, en predikte aanftonds in inyh
beurt ( zoo als die toen juift over de ¡n
Texten van het Lyden Chrifli viel) over boina.
Matth. XX VII: 47-^47. op den zyken
diermaand voor de vuilt (zonder toen o f Die voor
oit daar na een letter op ’t papier gezet h®tv^_
te hebben ) •in de Maleitiche Taal, *t ge- iciifch
ne ik daarom aanhale, oin dat ik daar ,wc£ir _
over zelf met veel verwondering God Pre^ktei
dankte, alzoo ik zedert het iaar tdp4J
geen Maleitich gepredikt had, dat nu
♦dertieh jaaren geleden, en een overtui-
gend bewys Was^. hoe zecr-ilc nvrVJelveri
"irfdie Taal ohdertuflchen moeft geoef-
fend hebben 3 hpewel ’er een groot on-
derfcheid is tuflehen zieh ¿00 te ,oeffenen,
en tuflehen zieh in die Taal:, met het
ipreken dagelyks over Godsgeleerde ftof-
feh (waar toe ik geen gelegenheit gehad
had) bezig te houden.
Men had my ( volgens de gewoonte) Zondei
ook nibt gevergd een preüve te geven, dathyaah
om dät men zieh hier van myne be- ya|evea
quaamheit genoeg verzekbrd hiela 3 hoe- preave
wel men in dertien jaaren anders een gebondei
Taal wel zou können vergetem wasi
Iic vond hier de Heeren Poleman,
Patent) van deir Vorm, en SpandauW
aan ’t Kafteel, en D. Maartens op Honimoa.
W y predikten met ons vieren in ’t Höewei
Maleitfch aan ’t Kafteel, en namen de die van >
b c z o c k in g e n d e r b u i t e n -K e r k e n z e e r or- E>. Spatldentelyk
waar, terwyl D. Spandauw
Nedefduitfch predikte, en zyn beft dede, gegevea
om ’t laag Maleitfch te leeren, waar van wierd./
zyn Eerw. den 4<len September reeds een
preuve gegeven had.
In ’t jaar 1708, den ¿¿fteh January,^ Bciiuit •
harn hier de Kerkenraad een befluit , in’tjaa?_
om voortaan (alzoo Papiften, o n g e - *7°8,
doopte Menniften, Lutheranen, Remon- Doop-*
ftranteii, enz., bevorens als Doop-getui- getuigeö
gen toegelaten wierden) niemand over genomedi
eenige hinderen te laten ftaan, dän die •
vari ouders van deh Hervormden Gods-
dienft waren, dat döor de Regeering ook
goedgekeurd , van den Predikftoel af-
gelezen, en door den Kerkenraad en de
Regeering na de buiten - plaatzen bc- •
lcend gemaakt wierd, ten einde een
iegelyk zieh daar na richten zou 3 dog
dit wierd naderhand door den Heer
Landvoogd zelf, die een Lutheraan ne*
vens zyn eigen doch ter over zeker kind
N 3 ftaan