
Veríteende
Dingen.
Deze is een heerlyk tegen-gift, en voor
eene Noot is op Macaffer we^ooRyksd.
betaald.
En Keyzer Rudolf de tweede bood te
vergeefs'4000 Guld. voor eene Noot, die
töen onder de Rrfgenameh van de Wolferts
( Nazaaten van Wolf ert Hermanszen,
een Hollands Zee-vopgd , die Don Andrea
Hurtado de Mendofa voor Bantam A°.
166 z. zoo kloekmoedig geilagen., en deze
Noot van een P angerang tot een gefchenk
van dankbaarheid bekomen had) maar alleen
berußende, en de eenigfte j die toen
in Europa bekend was.
Zy valt in de Maldivas , en ook elders.
Daar is nog een kleener zoort van Zee-
Calappus-Noot, ontrent als een Kaftanie
van groote j dog kenne die niet.
Z y
* Steene ronde Makronnen.
Van deze heb ik ’er twee a drie.
zyn wit, en vol fyne groeven.
Steene P ädde-ßoelen, of de Fungus Marinas
Saxeus.
Hier af heb ’er nog ëen.
Rood Strand-Coraal.
Dit zyn geen Boomen j maar ihikken
vol pypkens ; die op Larike ontrent het
Züiker-broodje, een groote Ipitze Klip,
vallen , en die men met het rechtglad Co-
raal niet vermengen mopt.
Zee-Bàftà.
Van welke nu niets bezit 5 alzod alles
’er van weg vereerd hebbe.
Zee-Netjes.
Waar van ’er nog een hebbe.
Suikre Kollen.
Ik heb ’er groote, en ook kleenè.
De kleene vallen in Amboina j-dog waar
de groote vallen, weet ik niet.
Zee-Nagelen.
Van deze heb ik ’er vericheide fraeije
bezeten 5 dog hebbe ’er nog maar eenige
Van, en ook een Steene Moer-Nagel.
Men ziet nu en dan ook verfteende dingen.
Ik bezit daar van.
Het wandelend Huis.
Deze Hoorn vind ik by Rumphius met,
en ondertuifchen is het een zeldzaam ftuk.
Hy heeft een geheel Steenen-huis op zyn
lyf, dat hy overal mede voerd.
Ik heb ’er twee van.
Virfteend. Hout.
Waar van een ftuk bezit.
Twee aan een verfteende Zilver-Monden.
Welke ik hebbe.
Den Amianthus.
Een groene wol-agtige Steen, zeer
zeldzaam , èn van welke de ouden hei:
onverbrandbaar Linnen maakten. Heb
’er zeer Vreinig van.
Behalven de hier dangehaalde Weft- men ^
Indifche of Europeifche Zee- Hoornkens
Schelpen, en andre zeldzaamheden der HoS*
Zee, bezitten de L^fhebbers hedens- afgebeeld
daags in hunne Cabinetten een veel groo- zieü kan.
ter getal, die ’t my onmogelyk is , om
alle op te noemen , behalven dat ’er veel
van in de Werken van Philippus Bonan-
nus, Lifter, en meer andre, van welke
wy nader fpreeken zullen , zeer wel ge-
teekend können werden gezien.
Zdmmige Menfchen zyn zeer verwori-
derd, hoe men zoo dwaas zyn , of wat
men ’er aangenaams in vinden mag, om
’er zyn tyd mede door te brengén.
W ÿ 'zullen hier op niet. anders ant-
woorden , dan met het bekcncj JLatynfch
Spreek-woord, lgnotinulla Cupido, dat is,
dar men geen liefde, voor ’t geen men niet
kend, heeft. Heeft .God, die groote en
wyze Könftenaari zieh willen bezig hou-
den .met deze kleinigheden te fcheppen,
men moet niet meinen , dat het dwaas-
heid is zieh daar in te verluftigen : want
men heeft Jmmers zoo.veel ftofvan ver-
wondering over die kleine , als over de
grootfte dingen.
, Het mqet ook zulken flëgten Lief- Öudhefd
hebbery niet zyn , waar mede zoo veel ,van deze
wyze en groote Mannen in de Wereld berv'1^
al van ouds her, hun tyd verfleten heb-
ben.
De Griekfche Dichter Homêrus fpreekt
in zyn Odyjp. van het Hol of de Rots van
deGodin Calypfo, metZee-Hoornkens op-
gecierd. Dierhalven zyn zy dan toen al
bekend, en van apmerking geweeft.
Athenaeus, envooral Ariftoteles, Æiia-
nus, Suidas , de groote Cicero,' de ver-
maarde Navorfcher van alles * wat de Nature
zeldzaams gaf, Plinius , Horatius,
Strabo, Ennius, en meer andere onder de
ouden , hebben zieh daar mede niet afc
leen opgehouden 5 maar zommigen hebben
al zeer uitvöerig, hoewel andre ’er
maar ftuks-wyze over gefchreven,. onder
'VjcXk.c Arißoteles, en Plinius, uitmunten,
niet tegenftaande hun Schryven by de
netter Werken van Rumphius, en Bonan-
nus, niet kan vergeleken werden.
Ovidiuszegt in het 2<le Boek, ende Naamcn.
II van zyn Minnedigien, zullende op Zee uéniS
S*30 * bers.
• Nec Medius tenues conchas, piftosve la -
pillos.
Pontus habet bibulilittoris illamofaeft.
Dat is : Na onze Vertalinge.
Z E E - B O O M E N , Z E E - B L O E M E N , enz: 147
In ’t midden van de Zee ziet men
geen dünne Horens,
* Geen Pikkelen, nog van de fraeje
Keijen Torens.
.Men heeft die maar alleen aan het be-
kabbeld Strand.
Dus ziet men dat deze Dichter al mede
van de Hoorns kennis moet gehad
hebben } dog had hy de Gorita, of het
Doeken-huyfje, (een Hoorn, van welke
de Menfchen de Zeyl-konft leerden) geltend
, zou hy dit niet gezegt hebben
, alzoo die Hoorn zyne Corinna in ’t
midden van de Zee zeer licht had konnén
ontmoeten , behalven dat veel andre
Hoorns alleen midden in de diepte der
Zee gevangen, en met Bobbers, of Vifc h -
Fuiken, op drie a vier honderd Vadem
diepte opgehaald werden. .
Hy fpreekt ook elders van Schelpen ,
die hy op ’t Land had zien leggen , en
van Ankers, op de töppen der Bergen ge-
Vonden.
Ook zegt Cicero in zyn Brieven van den
Redenaar, en Valerius Maximus, lib. 8.
cap. 8. Dat Publius. Scipio JEmilianus, de
Numantiner, met zyn goede Vriend, C.
Lelius, eenRoomfch Raatsheerj gewoon
was ontrent de Steden Cajeta, en Lauren-
tum , aan Strand te gaan, om Schelpen,
en Navelen te zoeken.
" Suetonius cap. 45. en Sextus Aurelius
Viüör, teekenen aan, dat den Keizer C.
Caligula zyn Krygsmagt op den Oever ontrent
de middelfte mond van den Rhyn in
flag-ordre gefteld hebbende , de Soldaa-
tenbelafte, inplaatsvantevegten, Schelpen,
en Kinkhorens in hunne Boezemen,
enHelmetten, te verzamelen, keurende
dien Krygsbuit van de groote Zee weer-
dig, om die op ’t Roomfch Capitolium,
en in ’s Keizers Hof, tot een zonderling
Cieraad op te fluiten.
Wat Ariftóteles, en Plinius, over verfcheide
van deze Zee-Hoornkens gefchreven
hebben, können de nieuwsgerige in
hunne Werken názien. Gelyk de eerfte
op ’t verzoek van Alexander de Groot
zyn Hiftorie der Dieren, (die met het Rey-
zen, én navorichen van alies zoo veel
Schatten aan dien Vorft gekoft heeft)
pndernam, alzoo is’tzeker, dat wy door
beider dood veel van dat Werk in zyne
volmaaktheid verloren hebben. Plinius
heeft over de 160. zoorten opgeteld ; maar
de zelve vry ver ward befchreven, hoewel
hy vaii verfcheidene Hoorns in’t gemein
zeer fraeije dingèn ter nedergefteld.
De later tyd heeft geen minder Lief-
hebbers gegeven j
En der Onder deze teilen wy Golems ^ Avicen-
Mcre. na î ( eigentlyk Aboe il Sina genaamd )
Diofcoridts, Mutianus ~
Carolus Clufius , Bellonius , Ronde.'etius,
Conradus Gefnerus ,■ Aldrovandus, Bochar-
tus , Fraricifcus Pyrard, Robbertus Confiant
inus , Alcafuina , en Nicolaus Nirep-
ficus- j Alle welke over de Hoornen en
Schelpen, en zommige maar over de
Reukwerken, van hare dekzelsgemaakt,
gefchreven hebben^de voornaamile waren
Gefnerus, cn Aldrovandus, hoewel die
dat mede maar ftüks-wyze gedaan hebben.
In de voorledenEeuw hebben hier over
ook gefchreven Fabius Collonna diens
Werk A°. 1616. te Romen is gedrukt j dog
de Hoorns, door hem in Prent vertoond,
zyn weinig in getal, en niet veel byzon-
zonders. Men mdet dit echter, na die
tyd, als een van de befte pryzen.
Ab. 1660. (of wat eer) kwam’t Werk
van Jonfton uit, waar in mede over eenige,
dog maai'igemeene Hoorns wordge-
hapdeld. *
Ik Vind by hem àgt Plaaten , zeer net
deze en geene Hoorns afbeeldende.
Op de eerfte 'tab. X. gemerkt, vindede
Nautilus, en zyn Vifch, ofte den Polypus, ß0Jn afgC:
de Purpura, de gedoornde en de onge- beeid,
doornde, ’/ Buccinum , of de Kinkhoorn,
zynde in gedaante, gelyk ook zyn Strom-
bus, een zoort van Trompctten, de Murex
Aculeatus, of de gedoornde Purper-dog
eigentlyk een zoort van een kleene Lap-
Hoorn, en dan een geribde Olie-Hoorn.
Op Tab. XI. komen nog vierbyzondre
zoorten van Murices, verfcheide Turbines,
of kleene Hoornkens met veel gieren
(en daar onder al fraeije) eenige Trochi±
of Tollen (onder welke zyn groote Toi
met fraeije knobbeltjcs in zeven reyen
voorzièn is j en die groot en kleen , ook
eenige Slekken, ofWervel- Hoorns, ofPer-
fpeäiven, en ettelyke Alikruiken, of zoorten
van Doyers , dög de fraey fte van alle
de Hoorns op dat blad is zyn groote Turbo
, Zynde een lange Hoorn met veel gieren
agter, als een dunne Trompet, voor
aan dik,en met een wy den en fch er pen bek j
onder welke Hoorns hy ook twee lang-
werpige Schelpen van weinig belang
mengd.
Tab. XII. komen voor verfcheide Cochlea,
of Slekken, mitsgaders drie a vier
Zeldzame Hoorns, die ik niet kenne ,•
zdmmige byna als de Moorfche Tempel,
andre als de Sattyne Rollen , of Dadels ,'
die hÿ al mede , zeer verward , Slekken
noemd, waar by hy ook eenige Zee-Appels,
en iets meer ,• tot die zoort behoo-
rende, voegd.
De eerfte Hoorn op dat blad , die hÿ
zyn gèribde of geployde en genâvelde Siek
noemd, is defräeyftej dog kenne die niet.
Tab. XIII. vertoond ons mede eenige
Zee-Appels, en Schelpen,- als de Paarle-
JacobuïBontius\\moer-Schelp, tot zeven a agt ftüks toe, die
niec