
*74 V E R H A N D E L I N G bEi
trenc een lid van een vinger lang na buy-
ten, ftaande na agteren.
Des telfc De naam van die Dier is by de Inlannaam.
ders en Maleijers Coejfoe , en by ons
Coescoes, een naam, die men ook geeft,
a!an zeker ftekelig Gras, wiens Zaad aan
de klederen der voorby gaande hangen
b ly ft, en dat de Boich-luys genaamd
w d f . Men noémd ook zeker lang fny-
gras , gelyk ook allerley verwerd kreu*
pel-Bofch , ’t zy op de Velden , ’t zy
aan de Boomen, zoodanig , als mede die
Dier , dät zich veeltyds, ja meeft , in
die ruygte ophoud.
Dephats, Her vale in Amboina y en in de Molati*
daar 't & Eylanden , en houd zieh daar, niec
valt. (gelyk in Wefl-Indien) onder de aardej
maar in de BoiTchen en op de hooge
Boomen , en voor al die, dewelke voi
jßofch-touwen bezee zyn, op. Die Dier
öhthoüd zieh geerne in verafgélegene
BoiTchen, daar het buyeen vrees van
menichen is.
Hee is daarom, dat men die zoo veel
niet.op ’t Eyland Amboina , als wel op
hec.groote en kleene Cer am, dog nergens
meer, als op Hoewamobel, vind.
Wyze Niet min verwonderens weerdig is de
van het te wyze , op 'welke de Inlander gewoon
vangen. ft ’t zelve te vangen. Dit gefchieddoor
het Dier, als ’t in een Boom z i t , fterk
en wel zoo lang aan te fchouwen , dat
het doör zyn groote vreeze, hoe vaft
het zyn fteert ook om een Boom o f
tak geilagen heeft, ter neder valt.
Ook is het , zoo ras het een menich
z ie t, wel gewoon, aan een tak zieh
met zyn fteert vaft houdende , zig te laten
hangen, en dus over en weder te
flingeren , kykendc die geen, die het
z ie t, fterk aan. Die nu dit Dier gewoon
zyn te vangen , blyven ftok - ltil
\ ftaan , en het zelve maar fterk aanzien,
waar door het vergeet zieh met zyn
fteert wel vaft te houden , en van bo-
ven na beneden tuymeld -, blyvende dus
cenige tyd inKat-zwymleggen, in welke
tyd het dood geilagen , o f ook wel
levend gehouden werd.
De Amboineezen meyrten , dat die ey-
genfchap , van een Coescoes uyt een
Boomte kyken, niet aan yder een; maar
àlleen aan zekere geilagten onder hen
gegeven’, en eygen is. Het is zeker,
dat niet alle , die willen , het können
verrichten , maar dat alle, die uyt de
Uliajfers zyn , dit ten eerften weten te
doen , zonder dat andere van ’t Eyland
Amboina, o f van, Leytimor, wat moeite
zy , zelf in een tyd van gebrek , wel
aangewent hebberi, dit konden verrichten
, daar eenige Lieden van Honimoa ,
daar op afgerigt zynde, ’eraanftondszoö
véel, als men ’er begeerde , giften uyt
de Boòmen te kyken ; zoo dat ’er een
ftag by dit kyken , en ftar-oogen, die
yder een niet eygen is, zyn moet.
Wanneer men dit Dier jong vangt,
kan men het zelve zeer; tarn maken ,
, en gewennen allerley fpyzc te eeten j
^°g j groot geworden Zynde, ftaat de
reuk van des Zelfs pis,, die zeer fterk is,
ymand by zonder tegen, alzoo men haar
niet aanvatten kan, o f zy piffèh aan-
ftonds van Vreeze. Ook zyn z y , om
hün feherpe klaeuwen , en gebit, nu
en dan al wat gevaarlyk aán te taften,
knorrende , als men ’er maar ontrent
komt, niet weyñig , en byna ais een
Eek-hoorrttjen, o f ais eenRot, diein ’t
naeuw is.
Zy eeten in ’t wild groene Linggoa, SPYS de*
o f IVaringin-bladeren, ook wel de buy- 2er Dici
ten-fchille van de Canari s , o f ook wel rCD‘
Piejfang, en andre zagte vrugten meer.
De meefte Inlanders eeten dit Dier
voor een lekkerny , gelyk ook alle de
Heydenen en Chrißenen dat zeer geerne
eeten j maar de Mooren gebruyken dit
noit, om dat zy het voor een onreyn
Dier houden.
Men vind weynig Wyfkens, die niet
eènige jóñgén in die zak by zieh heb-
ben.
De Inlanders zyn wel gewoon ze maar
met huyd en hair te braden , alzoo dan
de hairen ’er met een afbranden.
Het vleefch van dit Dier is zacht, en Gebruyk
zo e t, als van een Hoen, verfchillende des.Zel6
niet veel van dat der Chnyncn ; dog het'tot fpyK*
behoud altyd iets van die fterke Coes-
coes-reuk, dat’er egter beter uytbraad,
als uyt kookt. Ja ’t komt een Conyn
zoo na in fmaak, als ’t gebraden is , dat
het weynig lieden, als zy ’er niet öplet-
ten, o f als’t hen niet gezégt werd, zou-
den proeven. Het vleefch der groote
ziet ’er wat geél u y t , en ftaat daarom
iemand, die ’t niet gewoon is , wat tegen.
De Holländers zyn ’er egter niet zeer
fterk opgezet, en het moet ’er al vry
fchraal zyn , Cer de Zoldaat ’er zieh
mede verluftigen zal, alzöo ons Volk ’er
wat vies van is.
Men fchryft de fteert van dit wit En in de
Dier , gedroogd zynde, groote kragt Genees-
toe, Cn men wil, dat hetgeftooten of künde,
tot een Poeder gemaakt, en dus een
Kraam-Vrouw in zware Barens-nood in
gegeven zynde, groote uytwerkingcn
gèdaan , dat ook die fteerten een zoort
van een prys toegebragt heeft.
Mcnzegt, datzy, zoogebruykt, en
als een Poeder ingenomen zynde , ook
heerlyk tegen de iteen zyn, en dat voor
al die uiterfte kromme klaeuw, daar ’t
Dier zieh aan de takken mede vaft
houd,
DIER E N v an
houd , uytnemend daar tegen , en ook
peeen de aiekten. der Hoenderen , en
Yooeels, en Ganzen i s ; ’t welk zy de
zieke Pieren met ryft te eeten geyen *
die daar van (zdo de Jmkomeeztn zeggen
menigmaal bevonden te hebben) ten eer-
iten beter werden. ■ , j
DcFiian- Op de. Eylanden van Arte, behooren-
i«. de onder de Landvoogdy.van Band*, en
om de Zuyd-Ooß gelegen , vind men
een Dier, dat de Maleijers Pelandoc, en
de onze een Filander noemen. De Ma-
leytfcbe naam beteekend een.Konyn, om
dat het veel gelykenis daar na heeft, ja
het voorfte deel fchynd byna van een Ko-
nyn te zyn , hoe wel de kop o f de
muy 1 wat langer, en, voor zoo verre ook
wel wat na een Vos trfekkende is j en
het agterfte fchynd wel van een Kat
te zyn. Indien de Kop zoo fpits met
was, zou die zeer wel na die van een
Konyn gelyken, dok ’ is zy kleener j en
heeft een körte en zagte baard , ot hai-
ren aan de Muyl, en boven de oogen.
pootvaft tegen de grönd aan te zetten,.
■ . .JV(, , -1 - . ., .
Deze fteert is een groote fpan lang}
vol dichte hai.rkens,, als een Katte-fteerti
ontreiit een duym d ik , zynde donkei*
graeuw j als een Aap , van verwe , en
onder aan de buyk' vuyl-wit, met zagte.
, wo! bezet.,, ' , • ,
De oogen van dit Dier zyn vriende-
lyker als de oogen v a n een Coescoes, na
welk Dier het, in opzicht van zynen zak,
wel wat gelykt. De ooren zyn ontrent
als die van een Konyn, hoewel wel zoo.
kort, en over-eynd ftaande.
De voorfte pooten zyn vry k o rt, en
hebben pas de lengte van een vinger ,
aan yder der zelve zyn v y f dünne lang-
agtige teenen , die wel wat na vingeien
eelylten. , ,
;V Deze pootjens raken de äarde zeer
AMB O I N A . i j j
,Ook gebruykt het zyn fteert £ om te
vafter, en te. gemakkelyker j te zitten^
vermits die zoo ftyf , als een ftuk hout,
en die ’t gewoon is als een derde agterfte
weynig , dan wanneer zy nederleggen,
maar dienen hen meeft als handen , om,
de koft te vatten , als zy op haar agter
lyf of agterfte pooten, over-eynd zit-
tende, eten. _ ,
Pas voor by de voorfte pooten wera t
ly f van dit Dier vry kloeker en dikker,
I by na als dat van een groote Kat.
Het heeft ook een zak , even eens als
de Coescoes, onder aan’t lichaam, dog
kleender $ en niet gefpleten, gelyk aari
de Coescoes , maar met een rond gat na.
voren toe, waar in inen.vier tepels ziet j
zoo dat zy g^lyk de Coescoes fchynen
vdortgeteeld te werden. De Jongen
lo.open in en uyt die zak , en tetwyl de
Moer nu en dan zoo met haar, in die
zak vöortfpringt , komen ’er de Jongen
De aeterftei pooten ayh veel kloeker
en langer , als de voorfte , g j jä p g jä
wel wat na die van een Haas , hebbende
drie groote teenen aan yder der zelve,
dog de midd'elfte is in tween geklootd.
Onder de zelve vind men een rönde bal,
dat de voorftehiel zyn wil 2 want van daar
tot het agter-lyf is het been van onder
kaal, en ’t agter lichaam zelfsis hard ,
en ook kaal, dienende dit Dira tot een
achter-hiel , vermits het op beyde die
hielen (hoedanige het ’er vier aan de
twee pooten heeft). gemeenelyk oyerr
evnd, of een weynig voor over z it, en
het is ook gewoon daar mede te loopen,
o f wel eygentlykft voort te fpnngen
en te hippelen, dat het nogtans zoo
caeuw en gezwind weet te doen , dat
de Honden werk hebben , om het te
agterhaalen.
zeer. aardig pas niet de ikoppen uyt-
; ltyken. . • 4 | : -
Wy vertoonen dit Dier niet afgetee-
kend, om dat het in de Rfeyze van. de
Hr. de Bruyn, door Indien, Perßen, &c:
zeer net getroffen is.
De Amboineezen noemen h e t, ora dat
het zoo wel iets van de Coescoes heeft,
Coejfoe Aroe , dat is , de Aroefche Coes-
coes. De Holländers geven het de naam
van de Aroejche Kat, De Maleijers (ge- DesMifc
lyk wy gezegt hebben,) noemen het Naam.
Pelandoc Aroe, dat. is , de Aroefche Konyn
i gelykende allerminft na een Ka tj
dog de verwe fweemd ’er wel wat na,
'of na die van een Haas , ' en voor al met
zyn zagte hairen. ...
Op Aroe zelf noemen zy ’t Aijir.
Het valt niet in Amboina, maar ’t Waar <3it
werd ’er van buy ten gebragt. Men heeft valt, &q
het niet alleen op Aroe j maar ook op ,’t
Eyland Solor, en -daar zeer veel. Zy
zyn zeer gemakkelyk op te brengeo , en
lieht tarn te maken, zoo dat men die alleen
over al loopen laat. Zelfs komen
zy wel tot op de tafe.l met ons eeten, cn
hare fpys beftaat in Padi, Boontjes, Sa-
goe, Ryß , Suyker , en allerley andere
fpys i dog zeer geerne eeten zy Sirih-
Bladeren j ook hebben zy grootentrekna
de Ölie in de Lampen , waar door zy
Zeer licht hären haart branden. Zy
hebben die onaangename reuk van de
Coescoes niet by zieh , ook cet men de
zelve gelyk als de Konynen , by wellte
zy veel opgevoed werden * döende geen
quaad ter Wereld, ja zy gaan wel by de
Meyden en Kinderen te zamen flapen ;
dog als men die volwaffen. uyt het
Bofchkrygd, zyn zy niet wel op tebren-
.gen , immers men heeft,’er dan meef
moeite mede. Als men.dit. Dier by den
Mm 4 Ä l :