
Ití
M W
8 o A M B O N S C H E Z A A K E N
S I i s t i
■ t e t e
m m
Haar
Edelheden
befallen
’t hoog
, Malcits
in'te
voerca.
D. van
der Vorm
hier.
HIJ
De overzetting
desBybels
doorden
Schryver
begon
ncn.
D.Hodenpyl
hier.
Reden
van dit
verval.
gclyk D. van der Sluis Boero, Manipu,
en Ceramj dog ik bevond het overal
vry flegt, alzoo ’er in langen tyd gecn
Predikant geweeftwas.
In ’t volgende jaar belaftten haar
Edelheden den zden Maart, by hun
fchryvens, dat men hoog o f zuiver Maleitfch
hier leeren en invoeren moeft, dat
niet anders was, dan het vat den hodem
in ce Haan.
In ’t jaar 1689. fchreef men van Batavia
den iyden February, dat men daar
Nicolaas Hodenpyl (een man van geen
kennifle der letteren, en maar een gewesen
Krank-bezoeker) tot Proponent
gevorderd had 3 de reden was, om dat
hy by D. Leidekker het hoog Maleits had
beginnen te leeren, alzoo men voor had,
dit metter tyd ook door hem in Amboina
door te zetten, en in te voeren.
In dit zelve jaar verfcheen hier D. Petrus
van der Vorm den izden July, en
de Kerkenraad van hier klaagde den
zoften September zeer fterk over den
Hegten toeiland van Amboina ’s Kerken
en Schoolenj ook begon D. van der Vorm
Maleitfch, do g ’t hooge, te leeren, dat
immers geen middel was om dezelve te
herileilen, maar wel om ze in den grond
te bederven.
In dit jaar begon ik by my zelven nu
en dan cenige boeken des Ouden Tefta-
ments in ’t gemeen o f laag Maleits over
te zetten, alzoo ik de overzetting des
Bybels voor het noodigfte werk hield,
om den Amboinees in kennis te doen
toenemen.
In ’t jaar 1690, den 17*11 April,quam
D. Hodenpyl hier, en dit was de man,
die de vervallene Ambonfche Kerk herftel-
len, en tnot zyn hoog Maleits weer op-
bouwen zou. Men verwonderde zieh
op Batavia zeer over dit fchielyk verval
der Kerke, van welke men bevorens zoo
hoog opgegeven had, en men fchimpte
in ’t gemeen,|jals o f die genen, wier pligt
het was Maleits te leeren, lui waren, en
’t niet deden, waar op een fcherp ant-
woord, over hun meefterlyk fchryven,
van dezen Kerkenraad quam: want meen-
den zy D. Brujfel (gelyk zy naderhand
zeiden) hier mede, zoo moeften zy zoo
algemein niet fchryven, te meer, daar
men hen klaar toonde, dat zy wel willen,
dat niemand, dan hy, zieh traag hier in
droeg.
Dat de llaat der Kerke hier Hegt , en
dat zy hoe längs hoe meer vervallen was,
ontftond niet van de ieverloosheit o f lui-
heit der Leeraars, daar men het op zogt
te fchuiven, maar door ’t gebrek vari
Taallcundige Htrders nu veel jaaren aan
een in zoo grooten Oegft, die hen van
tyd tot tyd, na een kort verblyf hier,
o f afgeftorven, o f zick en lam vertrok-
ken, o f die (dat nog het ergft van allen
was) fchoon Taalkundig, en hier veel
dienll könnende doen j tegen de orders
harer Edelheden,en tegen alle reden aan,
hier van daan na Banda gezonden waren,
terwyl de Kerk hier moeil blyven ledig
Haan, en dat wel op een tyd, dat hier
maar een Taalkundig. man, te weten,
D. van der Sluis , bleef, die immers al-
leen zoo veel Kerken niet waamemen
kpn. Dit was ook de rechte oorzaak,
dat zoo veel Kerken hier in ettelyke jaaren
door geen predikanten bezogt kon-
den werden, alzoo ’er geen Taalkundige,
buiten dien eenen, waren 3 waar op dan
noqdzakelyk een groot verv^L volgen
moeft. Had D. van der Sluis, die de
zelve bezogt, en ze buiten allen twyffel
Hegt bevond, dit toen zoo opgegeven,
hy had zeer wel gedaan3 maar hy ging
I voort daar met veel ophef van te ichryven,
dat daar na in verrfc na zoo breed
niet bevonden, en die recht, zoo als het
was, opgegeven, en waar by toen de
Ware Hegte llaat der Kerke (die immers
ook na hare gefteltenis in dien tyd niet
anders wezen kon) na Batavia bekend
gemaakt wierd} maar daar men ook alle
deze redenen had behooren by te voegen,
om hen de mogelvkheit van dit verval
te klaarder te doen begrypen 3 en als men
’er ’t invoeren van de hooge Maleitfche
Taal met zulken geweld, als hier nu
gefchiedde, eens als de voomaamfte reden
(maar wie dorft daar van.reppen,
alzoo haar Edelheden dat zoo begeerden,
en de Landvoogd dit allenthalveri' zoö
doördrong, om zyn Swagers D. Leidek-
kers Bybel gedrukt te krygen) had mögen
by voegen, zoo,zou men zeer wel
hebben können begrypen, dat zoo de
Amboineezen in ’t ftuk van den Gods-
dienft, by ’t gebruik van de fäge Maleitfche
Taal, die zy nog eenigzins ,ver-
ftonden, niet hadden können vorderen,
en merkelyk vervallen waren, zy. ds*n
nog veel minder daar in, by ’t invoeren
van de hooge Maleitfche,Taal, daarzy
niets ter wcreld van verftonden, zouden
können toenemen, ja dat dit het regte
middel was, om (wel verre van dezelve
te herftellen) hen allen lull tot onzen
Godsdienft volflagen te benemen, en.als
den laatften doodfteek aan de zelve te
geven, alzoo ’er niets was, dat dezelve
eer, o f fchielyker en ook verder, dan
dit verkeerd middel-, kon doen vervallen,
gelyk de uitkomft ook geleerd -heeft,
dat alle de moeite en koften, daar toe
aangewend, volflagen te vergeefs ge-
weeft zyn.
In de vorige tyden verbood men met
reden,niet de minfteveranderingomtrent
de
1690.
1690.
V A K DEM G 0 D S D 1 E N S T . 8t
de leerftukken onder den Inlander tc
maken, om die teedere verftanden niet
te verwarren, en nu vond men geen
zwarigheit, om in een tyd, dat zy op
het allerzwakfte, en reeds zoo verre
door gebrek van Taalkundige Predikanten
vervallen waren, een geheel andere
Taal in te voeren, en den Inlander te
dwingen, om die leerftukken, die hy in
de läge reeds niet begrypen o f leeren
kon j nu in de hooge Taal, daar hy niets
van verftond, te moeten aanleeren. Ook
diende die order, om ’t hoog Maleits te
leeren, te gelyk, om D. van der Sluis,
en den Schryver, die reeds zoo veel
moeite tot ’t aanleeren der läge Taal
gedaan hadden, alle luft te benemen,
en om niet alleen al hun vorigen arbeid
te verydelen j maar om hun ook van daar
te doen verhuizen, alzoo ’t zoo aemak-
kelyk niet is een nieuwe Taal te leeren ,
behalven dat men ook hen niets dwazers
voorfteÜenkon,als om in ’t hoog Maleits
dan deMeefters te oriderwyzen, ten einde
die dät dan den Inlander leeren zouden.
Ongehoorde , en onmogelyke zaäken,
die alle verftandige lieden ook zullen af-
keuren. Öok is die order ten deele mede
de.oorzaak geweeft, dat D. van der Sluis,
die nog wel den meeften dienft doen kon,
kort ’er aan vertrokken isj waarop de
Kerk nog meer verviel.
Zoodanig ftonden de zaaken in alle
waarheit toen, en die van Batavia waren
nög ten uiterllen verwonderd, van waar
hier in Amboina zoo een fchielyk verval
in de Kerk quam.
Wie ziet hier nu niet klaar j dat dit
de wäre reden yan ’t verval, en dat die
in zich zelve ook mogelyk , ia.dat ’er op
zulk een gefteltenis, en op zoo grooten
fchaarsheit van Taalkundige Predikanten,
ook niet anders te wagten was 3 behalven
dat men andere middelen behoor-
de gebruikt, wat meer werk, dan men
wel gewoon is , van de Taalkundige
Predikanten om hunne Taalkunde gemaakt
, en yder eiland ten minfte van
een Predikant verzorgd te hebben 3 en
dan had yder van die Predikanten nog
werks genoeg gevonden, om het eiland,
dat hem toevertrouwd was* voor
verval te bewaren, alzoo ’t oninoge-
lyk voor een o f twee Predikanten was
vyftig Kerken na behooren waar te
nemen.
Laat nu de onpartydige Lezer zelf
eens oordeelen, o f deze ftelling niet op
zyn beenen ftaat, en o f de ftaat van
Amboina ’s Keike wel anders, dan zy
nu was, wezen kon, als mede, o f dit
invoeren van ’t hoog Maleits niet het
rechte middel was, om dezelve onher-
ftelbaar te doen vervallen. Immers de
III. D e e l .
Ceyloniche Broederen, over de middelen 1690.'
van ’t redres van ’t verval van hunne
Kerken en Schoolen hunne gedagten
opgevendej Zyn mede van öordeel, dat
men zulx by de oude gemeene Gingalee-
fche Taal houden, en dat men den Inländer
dat hoog Cingalees van Di Ru'il
niet moeft öpdringen, alzoo zy ’t niet
verftonden.
D. van Brujfel, die nog geen Maleits
ter wereld kon (fchoon hy, om'dit te
leeren, aangenomen was) bood aan na
Honimoa te gaan 3 dog daar quam
niet af.
Men verzogt den iy *n January aan
de Regeering een buiten-belooning voor
de buiten-onkoften der Predikanten op
de buiten-togtens dog de Heer de Haas
floeg dit wel zeer bars af, alzoo hy noit
de Predikanten veel dienft heeft zoeken
te doen 3 maar vermaak vond in alles ,~wat
zy verzogteh, te dwarsboomen.
. Den 3*n Mai ftelde D. van der Vorrtt
voor Maleitfch te prediken (dat hoog
Maleitfch, en dierhalven hier even zoo
onverftaanbaar, als dat van D. Hodenpyl,
was) en wierd door de Regeering
in ’t laatft van ’t jaar belaft na Honimoa
te gaan, daar zyn Eerw. drie jaaren
bleef.
D. van der Sluis vertrok in Mai na d_ vaß
Batavia, dog niet zonder een groot ge- der Sluis
fchil tuflehen zyn Eerw. en D. van der n?
Vorm over een zeldzaam voorval in Fe- via*
bruary des vorigen jaars.
Den ipden dier maand was ’er een
Chineefche Slaaf ’s avonds in ’t Gebed in
de Maleitfche Kerk (datdriemaal’sweeks
gefchiedde) gekomen, met een Bekken
met bloemen beftroid , waar in wat
SpSk ^Sccreneeni girKterffen waren ^ Welke
die Chineefche jongen aan den Kolter
gaf, om in die Kerk als een offerhände
aan hären Deoli, o f Joosje, te dienen,
gelyk zy by den vorigen Kofter, Jan de
Maris, gewoon waren te doen, behalven
dat ook zommigen wel quamen, om
de trappen van den Predik-ftoel af te
veegen, en dit de zieken met wat water
in te geven, plegende meer andere by-
geloovigheden, en Heidenfche zotter-
nyen; waar van de nieuwe Kofter nu
kennis gegeven, en waar over in ’t jaar
id8p. een fcherp Placcaat, om dit alles
te weeren, uitgekomen, gelyk ’er
ook zedert die tyd een wagt van Soldat- :£
ten by de Kerk gevoegd was.
Van alle deze Heidenfche bygeloovige
handelingen oordeelde D. van der Vorm,
niet zohder fchyn van reden, dat D. van
der Sluis wel kennis gehad 3 maar dat hy
daar af aan den Kerkenraad * gelyk zyn
plicht was, noit kennis gegeven, en
daar door belet had, dit voor te komens
L waar