
den stierf de vogel onder tetanische verschijnselen, waarna de
spin nog eenige minuten aan hare prooi bleef zuigen. Bij de
sectie van den vogel vond de heer Doleschall de hartkamers ledig,
de atria met gestold bloed gevuld; de vogel was aan hy-
peraemie van het ruggemerg en de hersenvliezen bezweken.
Toen de beer Doleschall den volgenden dag de proef met een
grooter voorwerp wilde berbalen, vond. hij de spin dood.
De saltigradae of springspinnen, die geene webben maken,
maar hare prooi loopende vervolgen en bespringen, zijn op Java
vertegenwoordigd door soorten van Attus en Eresus, de zeer
verwante citigradae door Lycosa, de sedentariae, die doprgaans
in webben op bare buit loeren, door Thomisus, Olios, Dysdera,
Scytodes, Drassus, Clubiona, Tegenaria. De Olios Javensis Dol.
wordt op Java algemeen in de huizen tusscben oud bout aange-
troffen. De orbitelae, die groote webben maken in den vorm van
een ra d , met stevige draden die als speeken van bet middelpunt
uitgaan, door fijnere draden in concentrische kringen verbonden,
hebben op Java vele representanten uit de geslachten Epeira en
Pleetana. Menigvuldig komt vooral Epeira Malabarica voor. De
webben der Epeira’s zijn zoo sterk, dat zij de paden versperren
waarover zij gespannen zijn, en met geweld uit elkander moeten
gescbeurd worden.
Een overgang van de echte spinnen tot de scborpioenen vormen
de pedipalpen of scborpioenspinnen, op Java vertegenwoordigd
door soorten van Thelyphonus, b. v. Thelypbonus rufipes,
die op vochtige plaatsen onder steenen gevonden wordt. Maar
meer verdienen onze aandacbt de echte scborpioenen, die zieh
onderscheiden door een uit zes geledingen bestaanden staart en
aan bet einde daarvan een angel met een giftklier, waardoor
wonden Worden toegebracht die bij sommige soorten zeer ge-
vaarlijk zijn. De kleinere scborpioenen, de kaledjienkin der inlanders
(Tityus longimanus en mucronatus, enz.), behooren tot
de meest voor körnende spinnen van Java, daar zij zieh veeltus-
schen boeken en meubelen nestelen. Eene zeer kleine soort, Ischnu-
rus complanatus, vo'nd Dr. Doleschall buitengewoön menigvuldig
in jonge kokostuinen bij Gombong (res. Bagelen), waar bij deze
diertjes op vochtige plaatsen schier onder elken stam en onder
elk blad vond, in gezelscbap met eenige duizendpooten. Even
als de krabben loopen zij sebielijk zij- en aebterwaarts. Gelukkig
dat de scborpioenen den mensch niet aanvallen, dat men met een
weinig voorziebtigheid bet gevaar van gestoken te worden gemakke-
lijk ontwijkt, en dat bet ergste gevolg der verwonding meestal
in opzetting en een roosaebtigen uitslag bestaat. Gelukkig ook
dat de grootere en gevaarlijkere soorten, zoo als Buthus cyaneus
en reticulatus, door de inlanders ketoengeng genoemd, ofseboon
verre van zeldzaam, niet in de woningen dringen, maar zieh
overdag op Vochtige plaatsen onder de steenen schuil houden,
om des nachts op de jaebt te gaan. De inlanders koesteren zelfs
voor die groote schorpioenen weinig vrees. Meermalen brachten
zij aan Dr. Doleschall exemplaren met ongeschonden vergifttoe-
stel in de bloote banden, terwijl bet dier, met den staart naar
boven gekromd, zieh lijdzaam liet overbrengen.
Ook de laatste orde, der spinachtige dieren, de solifugae of
zonschuwende, — nachtdieren die in de warme landen in bet zand
leven, wegens bun beet gevreesd zijn, en in bun bouw een
overgang tot de insecten vormen,— is op Java door soorten van
Galeodes vertegenwoordigd.
De myriapoden, de kaki sariboe der inlanders, zijn op Java
zeer menigvuldig, zoowel de millioenpooten van de geslachten
Julus en Polydesmus, als de echte duizendpooten of Scolopen-
dra’s. De Scolopendra morsitans is zeer gevreesd wegens hare
scherpe kaken; haar beet veroorzaakt eene pijnlijke ontsteking,
niet zelden met bevige koortsachtige reactie gepaard. Evenwel
is het daarmede gelegen als met de vergiftige spinnen en schorpioenen.
De Scolopendra verwondt slechts wie haar aanvalt, en
men kan, zooals Wallaee ergens opmerkt, jaren lang te midden
van scborpioenen., spinnen en duizendpooten leven, zonder er
ooit eenig nadeel van te ondervinden. Hij zelf was na een ver-
blijf van 12 jaren in de tropische gewesten, en nog wel terwijl
hij van iedere gelegenheid tot insectenjacht gebruik m aakte, nooit
door een dezer dieren gebeten of gestoken. Het zal ons weldra
blijken dat er insectenplagen zijn die vrij wat meer zijn te vreezen