
 
        
         
		Schriften  dier  verschillende  stelsels  in overeenstemming was; maar  
 het  is  hun  niet  gelukt  het  hart  des  volks, voor  deze  leeringen  
 te  winnen  of  ze  zelfs  door  zijn  verstand  te  doen  bevatten.  Met  
 de  namen  der  Hindoe-godheden,  en  zelfs  van  den  eenigen  en  
 almachtigen  Allah,  op  de  lippen,  hleefde Javaan  de  onzichthare  
 geesten  die  de  lucht,  de  bergen,  de  bosschen,  .de  wateren  be-  
 wonen,  nevens  de  geesten  zijner  afgestorvenen  vereeren;  aan  
 hunne  gunst  bleef  hij  het  goede  danken  dat  hem  ten  deel  viel,  
 aan  hunnen  toorn  de  rampen  wijten  die  hem  troffen. 
 Indien  vroegere  en  latere  schrijvers ,  die  zieh  alleen  met  het  
 uitwendige  der  Javaansche  maatschappij  hadden bekend gemaakt,  
 dikwjjls  van  Java  als  van  een  door  en  door  Mohammedaansch  
 land  gesproken  hebben,  de  äfgevaardigden  van  het Nederlandsch  
 zendelinggenootschap,  die sedert eenige jaren in Soerabaja, Kediri,  
 Pasoeroean  en  Samarang  onder  de  Javanen  werkzaam  waren,  
 en  de  günstigste  gelegenheid  hadden  om  met  de  godsdienstige  
 denkwijze  en  het  gemoedsleven  van  dit  volk  bekend  te  worden,  
 hebben  ons  in  dit  opzicht  beter  onderricht.  Met  treffende  juist-  
 heid  zegt  een  hunner:  „Men kan  den  Javaan  nimmer  recht 
 leeren  kennen,  dan  wanneer men  hem  onder  zijns  gelijken 
 ongemerkt  gadeslaat1).“  De  “Mededeelingen“  door  genoemd  
 genootschap  uitgegeven,  en  waarvan  thans  zeventien. jaargangen  
 voor  ons  liggen,  bevatten  een  sehat  van  bijzonderheden  over  de  
 godsdienstige  denkwijze  en  handelingen  der  Javanen,  die  veel  
 te  weinig  bekend  zijn.  Yooral  schitteren  daaronder  de mededeelingen  
 van  den  heer Harthoorn, die  zieh later aan  de zendingszaak  
 onttrokken  heeft,  en  van  den  heer  Poensen,  die  daaraan  met  
 innige  liefde  getrouw  blijffc.  Indien  het  ons  ook  niet mogelijk  zal  
 zijn,  hen  in  alle  bijzonderheden  te  volgen,  zal  toch  de  schets  
 van  den  godsdienst  der  Javanen,  die  ik  zal  trachten  in  dit  
 hoofdstuk  te  ontwerpen,  het  alleen  aan  hunne  berichten  verschuldigd  
 zijn,  indien  zij  zieh  door  meer juistheid  en  volledigheid  
 van  andere  dergelijke  algemeene  beschrijvingen onderscheidt. 
 Het  zij  mij  vergund  eene  vluchtige  schets  van  den  godsdienst  
 der  natuurvolken  voorop  te  zetten,  aan  een  onzer  kundigste 
 b   Meded.  I I .  102. 
 beoefenaars  van  de  geschiedenis  der  godsdiensten  ontleend.  „De  
 natuurmensch,”  zegt  de  heer  C.  P.  Tiele  „verwart  betgeen  
 een  vrucht  der  verbeelding  is  met  de  werkelijkheid,  bet  objec-  
 tieve  met  het  subjectieve,  de  uitwendige  verschijnselen met  zijn  
 eigen  geestesleven.  Daaruit  ontstaat  de  waan,  dat  alle  beweging  
 en  werking  die  hij  waarneemt,  uitgaat  van  persoonlijke,  denkende  
 ,  willende  wezens,  een  beschouwing  die  wij  dus  best  doen  
 met  den  algemeenen  naam  van  a n imi sme   te  betitelen.  Dit  
 animisme  uit  zieh  in  twee,  ongeformuleerde  en  onuitgesprokene,  
 maar  met  impliciet  geloof aangehangen leerstukken, die doorgaans  
 verward  worden  en  ook  meestal  in  elkander  vloeien,  doch  die  
 men  nauwkeurig  onderscheiden  moet.  Het  eene  dezer  gronddog-  
 men  luidt:  alles  in  de  natuur,  in  dieren-  en  plantenwereld,  het  
 bewerktuigde  en  onbewerktuigde,  ieder  voorwerp,  groot of klein,  
 heeft  een  ziel.  Het  tweede  dogme  kan  aldus worden uitgedrukt:  
 de  zielen  of  geesten  die  in  de  voorwerpen  wonen,  hebben  de  
 macht  die  te  verlaten,  vrij  rond  te  spoken,  onbelichaamd  voort  
 te  leven,  of  in  andere  lichamen  over  te  gaan.  Dit  alles  is  nog  
 geen  godsdienst.  Het  zijn,  uit  gebrekkige  waarneming  afgelei-  
 de,  primitief-wij sgeerige  onderstellingen,  deelen  van  een  wel-  
 samenhangend  geheel  en  volkomen  ernstig  gemeend,  die  dan  
 ook  aan  de  geheele ■ beschaving  van  den  wilde  ten  grondslag  
 liggen.  Maar  gelijk  zijn  gansche  leven,  zoo  wordt  ook  zijn  godsdienst  
 er  volkomen  door  bepaald  en  beheerscht.  De  twee  hoofd-  
 deelen  van  den  natuurgodsdienst  spruiten  er  rechtstreeks  uit  
 voort:  uit  het  dogme  dat  alles  bezield  is ,  het  f e t i s i sme   (van  
 ’tPortugeesche  woord  f e i t i g o ,   het,Latijnsche  f a c t i t i u s  , met  
 tooverkracht  begaafd),  de  aanbidding van zinnelijk waarneembare  
 voorwerpen  als  bezielde  en  mächtiger  wezens;  uit  het  dogme  
 dat  de  zielen  vrij  zijn  in  hare  beweging  en  niet  aan  bepaalde  
 lichamen  verbonden,  het  s p i r i t i sme ,   de  vereering  van de zielen  
 der  afgestorvenen  en  van  de  onzichtbare geesten in de lucht.”  
 Alles  wat  ons  van  de  godsdienstige  voorstellingen  der  Bataks,  
 Dajaks,  Alfoeren  en  andere  wilde  of  bijna  wilde  volken  van 
 *)  De  plaats  van  de  godsdiensten  der natnurvolken in de godadienstgeschiedenis.  bl. 13.