
 
        
         
		Koenir,  Lorok  en  Segara  lima,  en  daarna  de  ruime  en  veilige  
 baai  van  Patjitan,  tusschen  de  kapen  Karang  Semanoe  en  Pe-  
 nambon.  Een  kleine  inham  die  zicb  aan  haren  zuidoosthoek  
 vormt,  beet bij  de  zeelieden  de  Polluxbaai.  De  baai  is  over  bet  
 algemeen  zuiver,  ofscboon  längs  het strand eenige klippen liggen,  
 en  heeft  13  vademen  water.  Zij  is  van  eenig  belang  voor  den  
 afvoer  van  koffie  en  andere  producten;  doch  groote  schepen kun-  
 nen  slechts  op  eenigen  afstand  van  den  wal  liggen,  en  zelfs  de  
 prauwen  kunnen  dien  wegens  de  hevige  branding  niet  naderen.  
 Er  is  dus  een  lang  hoofd  in  zee  gebouwd,  waaraan  de  prauwen  
 de  lading  innemen  om  ze  vervolgens  aan  de  groote  koopvaarders  
 toe  te  voeren. 
 Yan  de  baai  van  Patjitan  af  loopt  de  kustlijn  in  west-noord-  
 westelijke  richting  voort  tot  aan  het  voorgebergte  Karang  Bölong  
 in  Bagelen,  zonder  over  dien  afstand  van  omstreeks  85  uren  
 iets  opmerkelijks  aan  te  bieden.  Zij  vormt  bier  de  grens  eerst  
 voor  een  zeer  klein  gedeelte  van  de  residentie  Soerakarta  en  
 vervolgens  van  Jogjakarta  en  Bagelen.  Langs  de  uitgestrekte  
 kust  van  Jogjakarta  is  slechts  eene  niet  volstrekt  onbeduidende  
 baai,  die  van  Sadeng,  die  echter  open  en  bloot  en  vol  klippen  
 is.  Zij  ligt  ten  oosten  der  bekende  holen  en  vogelnestklippen'  
 van  Rongkob,  die  wij  later  zullen  leeren  kennen.  Yerder  west-  
 waarts,  ongeveer  in  het  midden  der  kust  van  Jogjakarta,  bij den  
 mond  der  rivier  Öepak, begint längs de zee een smalle strook zand-  
 duinen,  die  zieh  voortzet  totdat  wij  in  het oosten van Bagelen, bij  
 den  ver  in  zee  vooruitspringenden  hoek  door  het  gebergte  van  
 Karang-bölong  gevormd,  de  kalkformatie  met  hare  holen  en  
 vogelnestklippen  terug  vinden.  Wie  is  er  die  ook  maar  eenigs-  
 zins  op  Java  te  huis  is  en  de  vogelnestklippen van Karang-bölong  
 niet  kent,  die  van  Hoevell  in  zijne  schetsen  „uit  het  Indische  
 leven”  zoo  treffend  beschreven  heeft?  Wij  mögen  hierbij  echter  
 thans  nog  niet  verwijlen,  maar  merken  alleen  op,  dathet  voorgebergte  
 van  Karang-bölong  een  afgeronden  vorm  heeft,  ofschoon  
 met  eenige  spitsen,  waarvan,  volgens  de  kaart  van  Bagelen  
 op  de  topographische  opneming berustende,  de  oostelijkste  Kaap  
 Karang  Bölong,  de  zuidoostelijke  Kaap  Batoe  Toegoer  en  de het 
 j verst  zuidwestwaarts  vooruitstekende  Kaap  Karang  Bata  heet. ') 
 Aan  de  westzijde  van  het  voorgebergte,  in  den  oostelijken  
 hoek  der  hier  aanvangende  residentie  Banjoemas,  vormt  zieh  
 [eene  baai,  de  bocht  Yan  Djetis  geheeten,  die  eene  ankerplaats  
 [voor  kleine  vaartuigen  oplevert.  Zij  kan  tevens  beschouwd  worden  
 als  het  oostelijk  vooruitspringend  deel  van  de  uitgestrekte  
 Schildpadden-baai,  zoo  als  de gansche binnenwaarts gebogen bocht  
 die  zieh  van  het  voorgebergte  Karang  Bölong  tot  Tjilatjap  uit-  
 Istrekt,  somtjjds  genoemd  wordt. 
 Wij  hebben  thans  het  merkwaardigste  punt  aan  Java’s  zuid-  
 kust  bereikt,  de  plaats  waar  het  rotseiland  Noesa  Kambangan  
 [zieh  längs  de  läge  moerassige  kust  van  Banjoemas  en  vervol-  
 [gens  längs  de  tweeslachtige  binnenzee,  half land,  half  water, I [Segara  Anakan  of  Kinderzee  geheeten,  uitstrekt.  Tusschen  het  
 [eiland  en  den  vasten  wal  loop  van  de  Schildpadden-baai  af  een  
 [kanaal,  de  Engte  of  Straat  van  Noesa  Kambangan  genoemd,  
 dat  aanvankelijk  wijd  is ,  maar  gedurig  smaller  wordt  tot  het  
 [de  Segara  Anakan  heeft  bereikt.  Aan  den  ingang  van dit kanaal  
 [ligt  Tjilatjap,  de  schoonste  en  veiligste  haven  van  Java’s  zuid-  
 [kust.  Achter  een  vooruitspringende  landtong  vormt  zieh  eene  
 jruime  bocht,  die  de  reede  of  baai  van  Tjilatjap  genoemd wordt,  
 [een  deels  modderachtig, deels  zandachtig  strand  heeft,  tegen alle  
 winden  gedekt  is  en  geladen  schepen  van  het  grootste  charter  
 bevatten  kan.  Yan  de  stad  heeft  men  op  de  reede  en  het  tegen-  
 loverliggende  eiland  een  prächtig  gezicht.  De  reede  doet  zieh  
 [voor  als  eene  rivier  van  een  of  anderhalven  paal  breedte,  aan  
 Iwelker  overzijde  de  rotsen  van  het  eiland  als  een  steile  met  
 bosch  gekroonde  bergwand  omhoog  rijzen.  De  groote  schepen  
 |  ankeren  bij  voorkeur  onder  den  wal  van  het  eiland,  dewijl  daar  
 [een  goede  ankergrond  met  voldoende  diepte  vereenigd  is.  De  
 [landtong  die  de  reede d e k t, gaat over in eene lange zandbank, Ka-  
 Irang  Gadjah geheeten,  die  zieh  in  oost-zuidoostelijke  richting tot 
 I  --.-  ----- .  ■  u  w 
 I   )  Op  andere  kaarten  vind  ik  de  namen  OedjoDg  Menangkan,  Oedjong  Getek  en 
 iTandjong  Srimenangti.