
 
        
         
		dleehtstatige  omgang  op  de  aloen-aloen  verbonden.  Nadat  het  
 graan  is  geborgen  raoeten  veertig  dagen  verloopen  alvorens  zieh  
 iemand  in  de  loemboeng  mag  begeven.  Evenmin  als  men  bij  
 de menschen  pas  gehuwden  in  hun  geluk  mag  stören,  mag  men  
 de  padi  pengantèn  gedurende  de  eerste  weken  verontrusten. 
 Het ontbolsteren der padi geschiedt  gewoonlijk  naarmate der  be-  
 hoefte,  omdat de  ontbolsterde rijst  veelal  door  de kalanders wordt  
 aangetast  *),  en  behoort  tot  de  gewone  taak  der  vrouwen.  Men  
 bedient  zieh  daartoe  of  van  de  lësoeng,  een  langwerpig  uitge-  
 hold  blok  in  den  vorm  van  een  schuit,  öf van  de  loempang, een  
 soort  van  houten  vijzel.  Om  de  lësoeng  scharen  zieh  vier  tot zes  
 vrouwen,  ieder  met  een  grooten  stamper  of  aloe  gewapend,  en  
 beuken  met  elkander  op  vaste maat  de  daarin  geworpen  padi,  
 waarbij  misschien  wel  de  helft  der  korrels  vergruisd  wordt.  
 Kleine  hoeveelheden  voor  huiselijk  gebruik  worden  doorgaans  
 met  even  regelmatig  en  eentonig  geluid  in  de  loempang  ont-  
 bolsterd.  Het  meel  der  fijngestampte  korrels  verstuift  voor  een  
 deel  bij  het  wannen,  of  lost  zieh  op  in  het  water  wanneer  de  
 rÜst  gewasschen  wordt.  Dit  laatste  geschiedt  in  een  gevlochten  
 mandje,  dat  zoolang  in  stroomend  water  wordt  rondgedraaid  tot  
 het  geen  witte  bleur  meer  van  zieh  geeft.  In  het  algemeen  
 rekent men  dat  de  padi  iets  meer  dan  de  helft  van  haar gewicht  
 aan  zuivere  rijst  oplevert;  bij  eene  betere  wijze  van  pellen, kon  
 die  uitkomst  aanmerkelijk  günstiger  zijn. 
 De  statistieke  opgaven  omtrent  de  rijsteultuur  in  de  koloniale  
 regeeringsverslagen  hebben  betrekking  tot  de  uitgestrektheid  en  
 de  soort  der  bebouwde  velden,  het  aantal  der  landbouwende  
 huisgezinnen  en  de  hoeveelheid  van  het  product.  Om  ze  wèl  
 te  beoordeelen moet  men  in  het  oog  houden,  dat  de  werkzaam-  
 heid  der  gouvernements-ambenaren  tot  verzameling  van  statistieke  
 gegevens  zieh  noch  tot  de  Yorstenlanden,  noch  tot  de  
 particulière  landen  uitstrekt.  Soerakarta,  Jogjakarta,  Madoera,  
 met  uitzondering  der  afdeeling  Pamekassan,  deresidentie  Ba-  
 tavia,  groote  gedeelten  van  Krawang  en  Tjeribon  en  kleinere  
 van  eenige  andere  residentiën,  zijn niet in  die  opgaven  begrepen. 
 ')  Zie bl.  198.  •> 
 De  kennis  van  de  rijstproductie der particulière en Yorstenlanden,  
 längs andere wegen door  het  Gouvernement verkregen,  is  zeer ge-  
 brekkigen  onvolledig.  Yerder  moet  men  in  het  oog  houden,  dat  
 nauwkeurige  kennis  van  het  cijfer  der  bebouwde  velden en landbouwende  
 huisgezinnen  slechts  bestaat ten opzichte der residentiën  
 die  reeds  in  de  statistieke  opneming  begrepen  zijn.  Het  totaal-  
 cijfer,  uit  betrekkelijk  goede en  meer  twijfelachtige cijfers samen-  
 getrokken,  is  dus  niet  onvoorwaardelijk  als  juist  aan  tenemen;  
 maar  kan,  daar  de  uitkomst van nauwkeurig statistisch onderzoek  
 overal  op  Java  tot  verhooging  der  cijfers  geleid  heeft,  als  een  
 minimum  beschouwd  worden.  Ten  opzichte  van  de  cijfers  der  
 productie  moet  bjjzondere  omzichtigheid  worden  aanbevolen;  
 schier  alle  bevoegde  beoordeelaars  zijn  van meening dat zij stellig  
 te  laag  zjjn.  Daar  echter  het  bedrag  van  het  verschil  met  de  
 werkelijkheid  voor  geen berekening vatbaar i s , kan dat vermoeden  
 of  deze  overtuiging  geen  dadelijken  invloed  hebben  op  onze  
 beoordeeling enbeschouwing van de resultaten der rijsteultuur, maar  
 moet  ik  mij  bepalen  tot  de  algemeene  opmerking,  dat  de  zaak  
 waarschijnlijk  wel  iets  günstiger  staat  dan  zij  zieh  voordoet. 
 Ofschoon,  terwijl  ik  dit  schrijf,  reeds  het  regeeringsverslag  
 over  1873  gedeeltelijk versehenen  is,  ontleen  ik  mijne  cijfers aan  
 dat over  1872,  daar  bij  het  eerstgenoemde  de  gewone  uitvoerige  
 staat,  door  toevallig  in Indië gepleegd verzuim,  ontbreekt.  Op  de  
 bekende, cijfers  over 1873 zal ik echter straks nog even terugkomen. 
 Er  waren  dan  in  1872  op  Java  en Madoera, met uitzondering  
 der  Yorstenlanden  en  particulière  landen,  in het  geheel voor den  
 landbouw  beschikbaar...........................................   3,005,679  bouws. 
 Hiervan  waren  met  padi  beplant: 
 Sawah’s  door  levend  water  besproeid  . . . .   1,277,703  bouws. 
 Sawah’s  van  den  regen  afhankelijk  671,816  „ 
 Moeras-sawah’s     52,033  „ 
 Tëgal-velden    50,285  „ 
 Gâga-velden.................................................     .  .  .  84,920  „ 
 te  zamen  2,136,757  bouws.