
 
        
         
		op  hunnen  aart  tot  luiheid;  doch  het  tegendeel  blijkt  aan  de  
 Chineezen,  die  met  hun  op  hetzelfde  eiland  woonen,  welker  
 noeste  arbeid  dien  van  veele tot werkzaamheid geschikte  inwoo-  
 ners  van  Europa  te  boven  gaat;  doch  dezen  zijn  vrij  en  mees-  
 ter  van  betgeen  zij,  boven  hetgeen  zij  leveren  moeten,  vergae-  
 ren  kunnen;  ’t  welk  hun  tot  aanmoediging  verstrekt,  om  den  
 zwaarsten  arbeid  gewillig  te  verrichten,  terwijl  de  hoop  hen  
 streelt  om,  ten  bepaalden  tijde,  de  vrucbten er  van  te  plukken.  
 De  Javaan  dus,  genoegzaam  niets  zeker  in  zijn eigendom bezit-  
 tende,  vergenoegt  zieh  met  weinig.“ 
 Maar  wat  door  Stavorinus  en  anderen  slechts werd aangeduid,  
 is  in  vele  bijzonderheden  uitgewerkt  door  den  sebranderen  Dirk  
 van  Hogendorp,  wiens  verschillende, omstreeks  den aanvang dezer  
 eeuw  in  bet  licht  gegeven  sebriften  als  een  doorloopend  protest  
 tegen  de  miskenning  van  den  Javaan  mögen  beschouwd  worden.  
 Ik  wil  trachten  uit  de  hier  en  daar  in  zij ne  werken  verspreide  
 trekken  bet  beeid  van  den  Javaan  samen  te  stellen,  zooals  van  
 Hogendorp  zieh  dat  heeft  gedacht. 
 »De  godsdienst  van  den  Javaan  is  in  bet algemeen de Moham-  
 medaansebe,  maav  vermengd  met  vele  bijgeloovige  meeningen,  
 aan  bet  oude  heidendom  ontleend.  Echter  zijn  de  Javanen  verre  
 verwijderd  van  dat  fanatisme,  dat  de  belijders  van  den  Tal a m  
 gewoonlijk  ondersebeidt.  Zij  zijn  van  nature  zaebt  en  handelbaar,  
 en  ofseboon  zij  eene  beleediging  hun  aangedaan  niet  lichtelijk  
 vergeven  of  vergeten,  zouden  zij  onder  goede  wetten  en  een  
 billijke  regeering  een  rüstig  en  ordelievend  volk zijn. De moorden  
 en  andere  misdaden,  die  nu  niet  zelden  gepleegd  worden,  moeten  
 meer  aan  bet  gebrekkig  stelsel  van  bestuur  dan aan de siechte  
 neigingen  des  volks  worden  toegeschreven.  Hetzelfde  kan  men  
 zeggen  van  de  traagheid  en  onverschilligheid  die  hen kenmerken.  
 Waar  de  landman  geen  eigendom  van  land  beeft;  waar  hjj  niet  
 zeker  is,  dat  hij  bet  volgende  jaar  denzelfden  akker  zal  mögen  
 beploegen;  waar  hij  niet  weet,  boeveel  hjj  van  zijn  oogst  zal  
 moeten  afgeven;  waar  hjj  slechts  een  ding  met  zekerbeid  weet,  
 namelijk  dat  hem  niet  meer  zal  gelaten  worden,  dan hij tot voed-  
 sel  voor  zieh  en  de  zijnen  behoeft,  ja!  waar  hij  zelfs  dat  nog 
 als  een  groot,  een  buitengewoon  geluk  moet  beschouwen,  —  
 kan  men  daar  verwachten,  dat  de  landman  zieh  moeite  zal  ge-  
 ven,  om  al  bet  voordeel  uit  den  grond  te  trekken  dat .zijne  
 vruchtbaarbeid  hem  belooft?  En  hoe  zou  in  bet  geheel  eene  be-  
 volking  prijs  kunnen  stellen  op  de  verbetering  van  haar  lot  en  
 werkzaam  kunnen  zijn  tot  vermeerdering  van  baren  welstand,  
 die,  als  zij  ook  maar  een  stukje  geld  of  eenig  kleinood  verwor-  
 ven  beeft,  nooit  verzekerd  is  dat  het  haar  niet  zal  worden  afge-  
 eischt,  zonder  dat  zij  ergens  recht  kan  verkrijgen  tegen  hare  
 verdrukkers?  Doch  laat  eens  eigendom  van  land,  vrijheid  van  
 beschikking  over  zijne  voortbrengselen,  veiligheid  van  persoon  
 en  goed  en  evenredigheid  van  vastgestelde  belastingen  aan  den  
 inlander  verzekerd  zijn,  dan  zal  men  hem  spoedig  vanaard  zien  
 veränderen  en  werkzaam  worden. 
 „Menzegt  wel,  dat,  zoo  men  den  Javaan  een  zoodanigen  re-  
 geeringsvorm  geeft,  hij  daardoor  verlichter  en  wijzer  worden,  
 en ,  zijne  kracht  gevoelende,  ons  wegjagen  zal.  Ik   voor  mij  be-  
 grijp  deze  redeneering  niet.  Ik  zou  eer  bevreesd  zijn,  dat,  als  
 men  een  volk  onderdrukt,  men  gevaar  loopt  dat  het  de  dwinge-  
 landij  moede  worden  en  zijne  dwingelanden  wegjagen  zal.  Maar  
 wanneer  men  aan  die  onderdrukking  een  einde  maakt  en.aan de  
 Javanen  een  beteren  regeeringsvorm geeft,  ben  ik voor  mij  over-  
 tuigd,  dat  zij  beschaafd  genoeg  zijn  om  dat  te  gevoelen  en  te  
 begrijpen,  en  tevens  te  erkennen  dat  zij  dat  van  hun  eigen  vor-  
 sten  en  regenten  nooit  konden  verwachten.  Zij  zullen  de  hand  
 zegenen  die  hun  deze weldaad zal bewjjzen, en hen van lastdieren,  
 wät  zij  nu  zijn,  tot  de  waardigheid  van  menschen zal verhelfen!“ 
 Het  oordeel  van  Dirk  van  Hogendorp,  verre  van  algemeen  
 gedeeld  door  zijne  landgenooten,  die  veelal  in de ongunstigste op-  
 vatting  van  het  Javaansche  volkskarakter  volhardden,  werd  echter  
 geheel  beaamd  door  de  uitstekendste  mannen  onder de nieuwe  
 veroveraars,  die  zieh  in  1811  van  het  gezag  op  Java  meester  
 maakten.  Wanneer  men,  na  de  beschrijvingen  van  van  Goens,  
 van  Yalentijn,  van  Doornick  gelezen  te  hebben,  met  die  van  
 Raffles  en  Crawfurd  kennis maakt,  herkent men  den Javaan  niet  
 meer:  het  toonbeeld  van  alle  ondeugden  heeft  plaats  gemaakt