
 
        
         
		zijne  reistochten,  elke  belangrijke  onderneming.  Telkens  wordt  
 zijne  voorbede  gevraagd,  en  telkens  ontvangt  hij  daarvoor kleine  
 giften  in  geld  of  goederen,  bij  den  naam van saläwat of bidgelden  
 bekend,  of  neemt  hij  deel  aan  de  offermalen  en feesten, die elk-  
 ander  bet  gansche  jaar  door  als  op  den  voet  plegen  te  volgen. 
 Ik  moet  thans  nog  terugkomen  op  eene  reeds  in  ’t  voorbijgaan  
 vermelde  klasse  van  priesters,  die  aan  bet  boofd  van  boogere  
 scholen  van  godsdienstig  onderricht  staan,  of met  het  toezicbt  
 op  de  graven  van  vorsten  en  heilige  mannen  belast  zijn.  Zulke  
 priesters  vinden  de  middelen  voor  htm  eigen  levensonderboud en  
 voor  de  instandhouding  der  hun  toevertrouwde  stichtingen  uit  
 de  opbrengst  van  dessa’s  en  daärbij  behoorende  landerijen,  tot  
 dat  bepaalde  doel  aangewezen,  zonder  dat  zij  daaraan  ooit  op  
 wat  wijze  kunnen  onttrokken  worden.  Zij  zijn  dus, zooals wij het  
 noemen,  in  de  doode  band  gebracht.  Alle  zaken  waarmede  dit  
 geschiedt,  heeten  in  het  Arabisch  waqf  en  naar  Javaansche  
 uitspraak wakap. Overal op Java vindt men tal van dorpen en gronden  
 die  door  de  vorsten  tot  waqf zijn  gemaakt, om daaruit moskeeen,  
 de  graven  hunner  voorvaderen  of  scholen  te  onderhouden.  
 Want  terwijl  een  bijzonder  burger  slechts  tot  een  waqf  kan ma-  
 ken  wat  hem  in  eigendom  toebehoort,  kunnen  de  Mohamme-  
 daansche  vorsten,  zooals  reeds vroeger werd aangeduid, krachtens  
 hun  absoluut  gezag,  ook  beschikken  over  de  staatsdomeinen,  
 door  de  inkomsten  die  den  Staat  van  deze  goederen  toekomen,  
 te  vervreemden,  hetzij  ten  behoeve  van  ambtenaren  of  veldo-  
 versten  als  beloonmg  voor  hunne  diensten,  hetzij  door  ze  tot  
 waqf  te maken  tot  Gode  welgevallige doeleinden. Priesters met de  
 inkomsten  van  zulk  een  waqf  begiftigd,  heeten  op  Java  perdi-  
 kans,  en  de  dessa’s  wier  bevolking  door  hare  opbrengsten  en  
 heerediensten  in  de  behoeften  van  die  priesters  moet  voorzien,  ■  
 worden  perdikan-dessa’s  geheeten.  De  landerijen  aan  de  perdi-  
 kans  toegekend,  hebben soms  een  aanzienlijke uitgestrektheid, en  
 de  daarop  gevestigde  bevolking  gehoorzaamt  hun  als  hären  hoof-  
 den.  De  perdikans  bemoeien  zieh  volstrekt  niet  met de kerkelijke  
 zaken  buiten  hunne  dessa’s ;  zij  leven  in  een  geheel  onafhanke-  
 lijken  staat,  en  werden  door  de  vorsten  te  allen  tijde  met  veel 
 onderscheiding  behandeld.  Hunne' waardigheid  is  doorgaans  erfe-  
 lijk  in  hun  geslacht.  Sommigen  hunner  stammen af  van de eerste  
 verkondigers  van  den  Islam,  met  de  bewaking  van  wier  graven  
 zij  belast  zijn;  .velen  ook  hebben  hun  aanzien  door  huwelijken  
 met  prinsessen  uit  de  vorstelijke  huizen  weten  te  bevestigen.  
 Die  perdikans  vormen  dus  een  soort  van  geestelijken  adel,  en  
 aan  sommigen  hunner  werd  vroeger,  en  wordt  misschien  nog,  
 de  hoogste  adellijke  titel,  die  van  Pangeran,  toegekend  ’). 
 De  merkwaardigste  kramats  of  bijzonder  vereerde  graven  
 zullen  wij  in  het  tweede  deel  van  dit  werk  leeren kennen,  maar  
 over  de  scholen van  hooger godsdienstig onderricht,  die doorgaans  
 onder  het  bestuur  van  perdikans  staan,  moet  hier  nog  met  een  
 enkel  woord  gesproken  worden.  Men  noemt  ze  op  Java  pesan-  
 trens  of  säntrischolen;  want  de  leerlingen  aan  zulke  scholen  
 worden  santri  geheeten.  Dit  woord  schijnt  eigenlijk  een  krämä-  
 vorm  gemaakt  van  het  Sanskrietsche  schatra, zooals de leerlingen  
 en  tevens  dienaren  der  Brahmanen  genoemd  werden. D i e n a a r ,   
 k n  e c h t   schijnt  de  oorspronkelijke  beteekenis te zijn,  en  daarom  
 heet op  Java  ook  een  voor  loon  dienende  buffelhoeder  santri.  En  
 werkelijk  zijn  ook  op  pSsantrens  de  leerlingen  tevens  de  dienaars  
 van  hunnen  onderwijzer,  daar  zij  het  onderricht  dat  zij genieten,  
 veelal  door  arbeid  op  zijne  rijstvelden  vergoeden.  Yoor  zoover  
 echter,  gelijk  doorgaans  geschiedt;  ook kinderen van  aanzienlgke  
 familien  de  pesantrens  bezoeken,  wordt  het  genoten  onderwijs  
 door  geschenken  erkend.  De  leerlingen  worden  in  de  gebouwen  
 der  pesantren  gehuisvest;  de  meer  vermögenden  leven  daar  
 van  eigen  middelen,  de  ärmeren  van  hetgeen  zij  verdienen  door.  
 hunnen  arbeid  voor  het  padisnijden  in  den  omtrek  te  verhuren,  
 of  door,  vooral  op  donderdagavond,  als  bedelaars  rond te  loopen  
 om  giften  van  de  geloovigen  op  te  zamelen.  Dit bedelen, ngemis  
 geheeten,  een  werkwoord  dat  van  kemis,  zooals  men  den  don-  
 derdag  noemt,  is  afgeleid,  is  weder  een  aardig  voorbeeld  van  
 Javaansche  begripsverwarring.  Zij  hebben  den  vi j fden  dag  der  
 week  verwisseld  met  het  vi j fde  van  den  buit,  dat  volgens  het 
 q   Verb.  v.  h.  Bat.  Gen.  X V I,  39;  T.  v.  N.  I .  1853.  I .   93.