
 
        
         
		in  een  woord  van  alles  wat  de  veiligheid  van  het  vervoer  kon  
 verzekeren,  zijn  de  voornaamste  stappen  die  in  deze  richtin g  
 ged^an  zijn.  Maar  hoezeer  wij die maatregelen  uit philanthropisch  
 oogpunt moeten toejuichen, het is een onmiskenhaar feit, dat het aan-  
 tal  bedevaartgangers van Java in 1872  een cijfer bereiktheeft’twelk  
 dat  van  alle  sedert  de verordening van 1859 verloopen jaren over-  
 treft. Men moet dit  intusschen,  volgens het Regeeringsverslag,  ten  
 deele althans toeschrjjven aande omstandigheid, dat in 1872 hetoffer-  
 feest  samenviel  met  den  vrijdag,  „eene  omstandigheid  die  elke  
 zeven  jaren  het  aantal  Mekkagangers  tot  bijna  het  duhbel  van  
 dat  in  gewone  jaren  doet  klimmen“  ’). 
 Het  zou  eene  uitlokkende  taak  zijn,  en  voorwelkervolvoering  
 de  middelen  niet  geheel  zouden onthreken,  de  Javaansche  hede-  
 vaartgangers  gade  te  slaan  op  hunne  reis,  bij  de  plechtigheden  
 der  hedevaart  en  gedurende  hun  niet  zelden  lang  gerekt  ver-  
 blijf  in  Arabie, waar velen  zieh ijverig op de vermeerdering hnnner  
 godsdienstige  kennis  toeleggen,  zoodat  dan  ook  de  grondiger  
 bekendheid met  den  Islam  op  Java  vooral  d.oor  de  hadji’s  onder-  
 houden  en  bevorderd  wordt.  Maar mijn  bestek  dwingt  mij  van  
 deze niet  volstrekt  hoodige  uitweidirig  af  te  zien,  en mij, tot be-..  
 sluit  van  dit  reeds  veel  te  lange  hoofdstuk,  tot  enkele  opmer- 
 1)  Om  den  lezer  in  staat  te  stellen  den  loop  der  zaak  beter  na  te  gaan, geef  ik  hier  
 eene  statistiek  van  het  aantal  van  Java  en  Madoera  vertrokken  en  derwaarts  terugge-  
 keerde  Mekkagangers  van  1858  tot  1872. 
 Jaren.  Vertrokken.  Teroggekeerd. 
 1858  3317.  H77. 
 1859  1469.  1706. 
 1860  943  1564. 
 1861  1180.  1311. 
 1862  '  1564.  *  1514. 
 1863  1535.  1601. 
 1864  2960.  1968. 
 1865  4-146.  2168. 
 1866  1404.  1375. 
 1867  1504.  1302. 
 1868  1986.  2067. 
 1869  1191.  1712. 
 1870  1749.  1677 
 1871  1842.  1646. 
 1 8 7 8   3263.  1512. 
 kingen  over  den  maatschappelijken  toestand  der  Mekkagangers  
 na  hunne  terugkomst  te  bepalen. 
 Gtelijk  alle  volken  bij  wie  het  verschil  van  stand  scherp  ge-  
 teekend  en  de  eerbied  voor  de  aristocratie  diep  in  het  volks-  
 leven  geworteld  is,  onderscheiden  zieh  ook  de  Javanen  door een  
 groote  zucht  naar  titels  en  onderscheidingen.  De  man  des  volks,  
 voor  wien  adellijke  titels  en  hooge  ambten  ontoegankelijk  zijn,  
 stelt  er  dus  hoogen  prijs  op  den  naam  van  hadji  te  mögen  voe-  
 ren,  die  hem  ook  van  de  zijde  van  voorname  Javanen  aanspraak  
 op  eerbied  geeft.  Haar  zijne  eigenlijke  beteekenis  is  het  woord  
 hadji  volstrekt  geen  onderscheiding; het  duidt  eenvoudig den man  
 aan  die  de  hedevaart  verricht,  welke  de  Islam  van  alle  geloo-  
 vigen  vordert.  Doch  op  Java  en  elders  in  den  Archipel,  waar  
 de  volbrachte  bedevaart  het  voorrecht  van  weinigen  i s ,  wordt  
 de  naam  hadji  levenslang  als  titel  gevoerd  door  allen  die  de  
 heilige  plaatsen  bezocht  hebben. 
 Met  in  alle  Mohammedaansche  landen  is  de  Arabische  klee-  
 derdracht  aangenomen.  De  Javaan  heeffc  zijne  nationale  kleeding  
 behouden,  en  tulband  en  tabbaard  zijn  op  zijn  eiland  het  on-  
 derscheidend  kenmerk  gehleven  van  de  landgenooten  van  den  
 Profeet.  Alleen  de  moskee-priesters  in  hunne  functien  en  de  
 hadji’s  mögen  zieh  in  dit  opzicht  boven  de  menigte  verhelfen.  
 De  laatsten,  waaronder  trouwens  zeer  velen  zijn  die  op  een  ge-  
 deeltelijk  Arabische afkomst  aanspraak maken  (want de Arabische  
 mestiezen  nemen  betrekkelijk  meer  deel  aan  de  bedevaart dan de  
 gewone  Javanen),  worden, ten gevolge  van  hun  tijdelijk  verblijf  
 in  het  vaderland  van  den  Islam,  eenigermate als genaturaliseerde  
 Arabieren  aangemerkt,  en  hebben  het  voorrecht  zieh  overal  in  
 Arabische  kleederdracht  te mögen  vertoonen.  Zonderling  is  het,  
 dat op Java  vele hadji’s zelfs den groenen tulband dragen,  ofschoon,  
 naar  de  gewone  begrippen , der  moslemen, alleen de sjeriefs, d. i.  
 de  afstammelingen  van  den  Profeet  door  zijne dochter Patimah,  
 op  het  dragen  van  groen,  de  geliefde kleur  van  den Godsgezant,  
 recht  hebben. 
 Het  laat  zieh  gemakkelijk  begrijpen,  dat  de  hadji,  als  heilig  
 persoon,  den  arbeid  beneden  zieh  rekent,  en  dat  de  geringe