
 
        
         
		was  uitgestort,  zoodat  ook  zonder  de  bezwering  de  genezing  zou  
 gevolgd  zijn. 
 Doch  keeren  wij  van  deze  uitweiding  tot  de  giftige  siangen  
 Yan  Java  terug;  wij hebben nog met onderscheidene soorten kennis  
 te  maken.  In  de  eerste  plaats  moeten  de  siangen  van  het  met  
 Naja  zeer  verwante  geslacht Bungarus vermeld  worden,  waarvan  
 de  oelar  belang,  Bungarus  annularis,  de meest  bekende  is.  Ook  
 deze  siangen  ontvluehten  den  menscb,  maar  zijn  zeer kwaadaar-  
 dig  als  zij  getergd worden;  zij krommen hals  en  kop  achterwaarts  
 om  dan  plotseling  als  uit  te  schieten en  den vermetelen vervolger  
 de  doodelijke  wond  toe  te  brengen.  Een  ander tot dezelfde  groep  
 behoorend  geslacht  is  Elaps,  op  Java  vertegenwoordigd  door  
 Elaps  furcatus  en  bivirgatus,  die  zieh  door  een  buitengewoon  
 slanke,  draadvormige  gedaante  en  door  een  schitterenden  kleu-  
 rendos  onderscheiden. 
 De  zeeslangen  van  de  geslachten  Hydrophis  en  Pelamis  zijn  
 in  de  wateren  van  Java  door  ten  minste  elf  soorten  vertegenwoordigd, 
   die  allen  met  venijn  gewapend  zijn.  Men  vindt  ze  
 längs  de  kusten  en  tot  in  de  riviermondingen  in  groote  troepen  
 bij een,  en  ziet  haar  zieh,  zoolang  zij  in  haar  element  zijn,  met  
 groote  snelheid  bewegen,  bijtende  naar  alles  wat  zieh  in  hare  
 nabijheid  bevindt.  Zij  worden  echter  half  verblind  en  door  het  
 kielvormig  maaksel  van  den  buik  zeer  onzeker  in  hare  bewe-  
 gingen,  zoodra  zij  zieh  op  den  vasten  bodem  verplaatst  vinden. 
 De  venijnige  siangen  bij  uitnemendheid  zijn  de  viperidae  of  
 adders,  die,  daar  zij  met  weinig  kracht zijn toegerust,  hareprooi  
 na  de  verwonding weder  loslaten,  alleen  op  de  werking  van  het  
 doodelijk  vergif  vertrouwende.  Zij  zijn  op  Java  vertegenwoordigd  
 door  onderscheidene  soorten  van  de  hamerkoppige  adders  der  
 geslachten  Trigonocephalus  en  Bothrops,  vooral  door  de  oelar  
 bedoedak ’) (Trigonocephalus rhodostoma en Bothrops puniceus), die  
 op vochtige  lommerrijke  plaatsen,  vooral  in  bamboe-wouden, niet  
 zelden  wordt  aangetroffen.  Gelukkig  dat  ook  deze  siangen  den 
 *)  Zoo  sehrijft  Junghuhn,  Java.  I .  2 4 8 ,  en  Bleeker,  T .  v.  N .  I .   V II.  3.  414.  
 Zonder  deze  overeenstemming  zou  ik  aan  eene  verschrijving  in  plaats  van  biloedak  
 gedacht  hebben. 
 mensch  niet  aanvallen  en  het  gevaar  met  eenige  omzichtigheid  
 doorgaans  gemakkelijk  vermeden  wordt.  Op  Java  zal  men  zeer  
 zelden  vernemen,  dat  een  inboorling  door  een  slang  gebeten  is.  
 De  heer  Kühl  was  echter,  tijdens  zijn  verblijf  te  Buitenzorg,  
 getuige  van  den  dood  van  een  inlander,  vijf minuten  nadat  hg  
 onder  het  grassnijden  door  een  grooten  Trigonocephalus  rhodo-  
 stoma  gebeten  was.  De  groene  soort  (Bothrops  viridis),  door  de  
 inlanders  oelar biroe genaamd,  sehijnt minder gevaarlijk te  wezen. 
 . De  Javanen,  meer bepaald  de  zeer  bijgeloovige  Soendaneezen,'  
 hebben  van  deze  gevaarlijke  addersoorten  de  zonderlingste  voor-  
 stellingen.  Zij  meenen,  d a t ' zij  zonder  voedsel  als  boetelingen  
 leven  en  het  gelaat  onafgebroken  naar  de  zon  gericht  houden,  
 en  dat  zij  na  haar  dood booze  geesten  worden,  die  in  den naebt  
 in  den  vorm  van  vurige  bollen  op  de  woningen  der  menschen  
 nederstrijken  en  er  de  oorzaak  zijn  van  ziekte  en  dood. 
 Onder  de  hagedissen  van  Java  zijn  de  merkwaardigste:  van  
 de  ascalabotae  of  gekko’s  de  tokei  (Platydactylus  guttatus) en  de  
 tjitjak  (Hemidactylus  fraenatus),  van  de  iguanidae  of  leguanen  
 de  vliegende  hagedis  Draco  volans ,  van  de  lacertidae  Tachydro-  
 mus  sexlineatus  ,  van  de  monitoridae  Yaranus  bivittatus.  De  
 meer  op  kleine  siangen  gelijkende  schinken,  die  de  ledematen  
 öf  geheel  missen  öf  slechts  in  rudimentairen  toestand  bezitten,  
 zijn  vooral  door  vele  soorten  van  Gengylus  vertegenwoordigd. 
 De  tokei  en  de  tjitjak  zijn  ongenoodigde  gasten  in  de  woningen  
 der  Javanen,  maar  de  eerste  is  er  even  onwelkom  als  de  
 laatste  er  gaarne gezien wordt.  De tokei is  de grootste der gekko’s ;  
 hare  kleur  is  geel  met  bruine  vlekken,  hare  gedaante  hoogst  
 onbehagelijk.  Zij  houdt zieh  bij  voorkeur  onder  de  daksparren der  
 woningen  op,  omdat  zij  zieh  voedt  met  torren  en  insecten  die-  
 in  het  rottend  hout  leven,  terwijl  zij  daarin  tevens  hare  eieren  
 legt.  Wat  haar  vooral  onaangenaam  maakt,  is  de  luide tjilpende  
 kreet,  dien  zij,  met  tusschenpoozen  van  5  tot  10 minuten, tien-  
 ä  twintigmalen  achtereen,  doch  steeds  langzamer  en  slepender  
 doet  hooren,  totdat  hij  in  een  dof  gesnork  wegsterft.  De  vrees  
 die  men  voor  haar koestert,  in den waan  dat zij  door haar speeksel-  
 het  voedsel  vergiftigt  en  uitslag  op  de  huid  doet  ontstaan,  is 
 15*