
 
        
         
		een  verbroken  kegel. “  Aan  dezen  zonderling  gevormden  bergtop  
 slnit  zieh  nu  ten  zuiden  een  kringvormige  rug  van  wijden  om-  
 vang  doch  geringere  hoogte  aan,  die  met  zachte  gelijkmatige  
 hellingen  zuidwaarts  naar  de  vlakte  van  Bondowoso,  oostwaarts  
 naar  die  van  Pradjakan  afdaalt.  "Wij  zullen  dien  Goenong  Iianoe  
 noemen,  ofsehoon  hij  ten  deele ook andere namen draagt. Het drie  
 ä  vier  palen  breede  terrein  dat  hij  insluit,  is  een  doolhof  van  
 woest  dooreengeworpem -spitsen  en punten, door valleien en kloven  
 afgewisseld,  en  beeft  geheel  het  voorkomen  van  door  eene  in-  
 storting  ontstaan  te  zijn.  Ringgit  en  Ranoe  vormen  dus,  naar  
 allen  schijn,  te  zamen  bet  overblijfsel  van  een veel boogeren, uit  
 elbander  geslagen  vulkaan,  en  de  in  de  oude  reisverhalen  vermelde  
 voorbeeldeloos hevige uitbarsting van dezen  berg in 1586 kan  
 schier  met  zekerheid  als  het  tijdstip  worden  aangewezen  waarop  
 die  vreesebjke  verwoesting  beeft  plaats  gegrepen.  De  zuidweste-  
 lijke  helling  van  den  Ranoe  vereenigt  zieh  met die van het noord-  
 oostelijk  deel  van  den  Jang,  dat  den  naam  van  Goenong  Ringging  
 draagt,  in  een  zadel  die  ongeveer  500  voet  boven  de vlakte  
 van Bondowoso  verheven  blijft.  Door  den  Jang en den Ringgit met  
 hunne  voorbergen  en  verbindenden  zadel  wordt  de  vlakte  van  
 Bondowoso  in  het  westen  en  noordwesten  bepaald. 
 Aan  hare  zuidoostelijbe  zijde  verlengt  zieh  de noordelijbe voor-  
 bergspits  van  den  Rawoen,  de  Goenong  Koekoesan, in een berg-  
 rug  die  veel  hooger  rijst  en  in  den  vorm  van  een  halven  kring  
 eerst  naar  het  noordoosten,  dan  naar  het  oosten gaat, en , zonder  
 in  hoogte  af  te  nemen,  voortloopt  tot  aan  de  westelijke  helling  
 van  den  Idjen,  den  verst  oostwaarts  gelegenen  van Java’s werk-  
 zame  vulkanen,  wiens  oostelijke  hellingen  zieh  tot  Straat  Bali  
 uitstrekken.  Deze  bergketen  draagt  weer  den ons bebenden naam  
 van  Goenong  Kendeng,  en  hare  wijd  uitstrajende  hellingen  en  
 uitloopers  vloeien  in  het  noordoosten  als  ineen  met  die  van den  
 stompen  kegel  Boeloeran,  een  uitgedoofden,  geheel  met  wouden  
 bedekten,  door  Melvill  van  Carnbee  op  eene  hoogte  van  4200  
 voet  geschatten vulkaan,  die  den uitersten noordoosthoeb  van Java  
 beslaat  en  in  Tandjong  Sedano  uitloopt,  maar  van wiens voorma-  
 üge  uitbarstingen  alleen  het  lavapuin  getuigt,  dat  zijn  omtrek, 
 even  als  dien  van  den  Ringgit, aan alle zij den bedekt. De hellingen  
 van  den  Goenong  Kendeng  en  den  Boeloeran  dalen  zoo  laag  eer  
 zij  elkander  ontmoeten,  dat  de  overblijvende  hoogte,  die  mis-  
 schien  niet  eens  vijftig  voeten  bedraagt,  niet  meer  als  eenberg-  
 rug  kan  worden  aangemerkt,  zoodat  de  Boeloeran  zieh  bijna  
 even  geisoleerd  vertoont  als  de  Moeriä  in  Djapara. 
 De  Kali  Sampejan  is  de  hoofdbeek  der  vlakte die zieh tusschen  
 den  Jang  en  den  Ringgit  ter  linker-,  den  Rawoen  en  Boeloeran  
 ter  rechterzijde  uitstrekf,  en  die  ten  noorden  door  de  Straat van  
 Madoera,  ten  zuiden  door  den  verbindingsrug  tusschen  den  Jang  
 en  den  Rawoen  wordt  bepaald.  Zij  doorstroomt  die  vlakte  aan-  
 vankelijk  van  het  zuiden  naar  het  noorden,  en  neemt  alle beken  
 op  die  uit  het  westen van den Jan g , uit het oosten van den Rawoen  
 vlieten.  Doch  als  zij  in  hären  noordwaartschen  loop  den voet van  
 den  Ranoe  heeft  bereikt,  ziet  zij  zieh  gedwongen  zieh  om  dien  
 voet  heen  naar  het  noordoosten  te  wenden.  Hier  heeft  zij  zieh  
 door  het  lavapuin  of  de  tuflagen  die  de  vlakte  bedekken,  een  
 smalle,  diep  uitgespoelde  gleuf  of  kanaal gegraven, met  zoo effen  
 randen  en  rechte  hellingen  alsof  het  door  de kunst was gevormd.  
 Zoo  stroomt  zij  met  vele  kronkelingen  noordwaarts,  Pradjakan  
 voorbij.,  totdat zij bij Sitoebändä de lagere, dorre, zandige, gloeiend  
 heete  strandvlakte  bereikt,  waarin  zij  zieh,  na  door  een  paar  
 zijarmen  een  deel  van  haar  water  ontlast  te  hebben,  bij  Tandjong  
 Tjina  met  twee  mondingen  in  zee  stört. 
 Ten  zuiden  van  den  Jang  strekt  zieh  tot  aan zee de  läge moe-  
 rassige  vlakte  van  Poeger  uit,  die  aan  de  westzijde  door de Kali  
 Boto  en  Djantoeng,  de  grensrivieren van Bezoeki en Probolinggo,  
 en  aan  de  oostzijde  door  een  langen, met bosschen bedekten, niet  
 meer  dan  500  voet  hoogen,  steil  in  zee  afdalenden  bergrug,  
 Goenong Watangan  geheeten,  bepaald  wordt.  Het  is  een  tertiair  
 kalkgebergte, hoofdzakelijk uit köralen gevormd, dat van het strand  
 af,  in  de  richting  van  het  zuidwesten  naar  het  noordoosten, zieh  
 in  soortgelijke  heuvelreeksen  voortzet  tot  aan  den  voet  van  den  
 Rawoen.  Door  dezen  loop  van  het  kalkgebergte  krijgt  de  vlakte  
 die zieh van den verbindingszadel tusschen den  Jang en den Rawoen  
 zuidwaarts  uitstrekt,  eene  richting  van  het  noordoosten  naar het