
 
        
         
		nabij  den  noordoostelijken  binnenwaarts  gekeerden  hoek  van  
 Noesa  Kambangan  uitstrekt,  en  dus,  ofschoon ze gedeeltelijk met  
 een  twintig  voet  water  bedekt  is,  den  ingang  der  haven  van  
 Tjilatjap schier geheel sluit,  zoodat  grootere  schepen slechts  onder  
 de leiding  van een bekwamen loods,  door een opvolging van merken  
 geholpen,  en  alleen  dicht  onder  den  wal  van  Noesa  Kambangan  
 blijvende  kunnen  binnenkomen.  Aan  de  westzijde  van  Tjilatjap  
 mondt  in  het  kanaal  eene  ver  landwaarts  inloopende  kreek,  de  
 Tji Donan  of  Segara  Donan geheeten, die.tot  afwatering  dient van  
 de  naburige  moerassen,  door  de  schuring  diep  wordt  gehouden,  
 en  aan  200  tot  300  groote  schepen,  zelfs  aan  linieschepen,  tot  
 ligplaats  zou  kunnen  dienen.  Aan  den  anderen  kant  loopt  een  
 gegraven kanaal,  de  Kali  Sesoekan,  van de  reede midden door de  
 stad  en  van  daar  nagenoeg  parallel  met  het  strand  längs  de  
 Schildpadden-baai tot aan de Serajoe,dehoofdrivier van Banjoemas,  
 die  zieh  nagenoeg  in  het  midden  dier  baai  uitstort.  Door  dit  
 kanaal  wordt  natuurlijk  de  afwatering  bevorderd,  die  door  de  
 duinvorming  welke  zieh  längs  het  strand  der  .Schildpadden-baai  
 uitstrekt,  voor  het daarachter gelegen zakvormig terrein zeer wordt  
 belemmerd. 
 De  schoone  ligging  van  Tjilatjap  voor  den  handel  heeft het, in  
 verband  met  de  behoefte  aan  eene  geschikte  plaats  tot  afvoer  
 der  producten  van  Bagel en,  Banjoemas  en  een  deel  der  Preanger, 
   gewesten  die  door  hooge  bergruggen  van  Koord-Java  zijn  
 afgezonderd,  tot  het  belangrijkste  punt  van  Java’s  zuidkust  ge-  
 maakt.  Het  voldoet tevens  aan  de behoefte van  eene  oorlogshaven  
 en  hoofd-depot  voor  het  mobiele  leger  aan  de  zuidkust.  De  
 moeilijke  toegang  der  haven,  in  vredestijd  belemmerend,  maakt  
 haar  voor  de  verdediging  des  te  meer  geschikt.  Neemt  men  de  
 merken  weg,  dan  is  voor  een  binnenvallend  schip  de  stranding  
 bijna  zeker,  en  buiten  de  haven  beukt  de  Oceaan,  waartegen  
 hier  hoegenaamd  geen  dekking  is,  in  den  oostmoeson  met  te  
 groote  kracht  op  het  strand  om  eene  blokkade mogelijk  te  doen  
 zijn,  zoodat  stoom-  of  zeilschepen  altijd  de  gelegenheid  zullen  
 vinden  om  de  haven  in-  of  uit  te  komen  en  de  waakzaamheid  
 der  vijandelijke  kruisers  te  verschalken.  De  natuurlijke  sterkte 
 der  positie  is  nog  verhoogd door  den  aanleg  van  eenige  werken,  
 te wetendoor de kustbatterijen  van Karang Bölong en Banjoe Njapa  
 aan  den  ingang  van  het  kanaal,  beide  op  Noesa Kambangan aan-  
 gelegd.  Men  koestert  het  voornemen  om nog eene derde batterij op  
 Noesa Kambangan en eenehoofdversterking met bomvrijegebouwen  
 aan  de  overzijde,  op  de  uiterste  punt  der  landtong,  aan  te  leg-  
 gen.  Als  deze  werken  voltooid  zijn,  zal,  volgens  het  oordeel  
 van deskundigen,  aan Tjilatjap,  als maritieme positie, niets  anders  
 ontbreken,  dan  dat  het  door  zijne  ligging  aan  Java’s  zuidzijde  
 te  ver  van het  veld  verwijderd  is  waarop  onze marine  inoorlogs-  
 tijd  moet  werkzaam  zijn. 
 Voorbij  de  Tji  Donan  neemt  de  Engte van Noesa  Kambangan  
 nog  eene  andere  dergelijke  kreek  op,  maar  wordt  verderop  zoo  
 smal  en  ondiep,  dat  zij  ten hoogste  voor sloepen  en  kleine sleep-  
 stoombooten  bevaarbaar  is,  zoodat  ook  van  die  zij de  Tjilatjap  
 niet  is  te  naderen.  Die  engte  loopt  uit  in  de  Segara  Anakan,  
 die  aan  de  andere  zijde,  om  het  westelijk  uiteinde  van  Noesa  
 Kambangan  heen,  door  een  veel  kortere  doorvaart  gemeenschap  
 heeft  met  de  Penandjoeng-baai. 
 De  Segara  Anakan,  schier  geheel  door  Noesa  Kambangan  af-  
 gesloten,  heeft  het  karakter  van een  binnenzee.  Zij zal omstreeks  
 tien  h  twaalf  kilometers  lang  en  breed  zijn,  maar heeft eigenlijk  
 een  zeer  onzekeren  omvang,  daar zij, aan de läge alluviale vlakte  
 van  de  Tji  Tandoei palende,  en slechts als het diepste deel daarvan  
 aan  te m erken,  bij  eb  voor  een  groot  gedeelte  droog  loopt.  Zelfs  
 bij  vloed  heeft  zij  slechts  vier  vademen  Waters  en  is  dus  voor  
 groote  zeeschepen  geheel  ongeschikt,  terwijl  zij  bij  eb  ook  voor  
 kleine  vaartuigen  onbruikbaar  wordt.  Haar  omtrek  is  tot  aan  
 den  voet  der  bergen  geheel  bedekt  met  uit  rhizophoren  of wor-  
 telboomen  bestaande  moerasbosschen.  Vier  dorpen,  Kajoe Mati,  
 Moeara Toewa, Oedjong Alang en Penitang, verliehen zieh op palen  
 in  die  gedeelten  die  bij  eb  bijna  droog  staan,  en  zijn  omringd  
 door  groote  hoopen  van  weggeworpen  schelpen  van  zeker  week-  
 dier,  de  simping,  welks  verbazend  sterke  aanwas  niet  minder  
 dan  het  slib  der  rivieren  die  zieh  in  deze  zee  störten,  en  de  
 rhizophora-wouden  die  alle  vaste  deelen  in  hunne  dooreenge