
 
        
         
		deelen  ').  De  oorzaken  van  hun  aanzien  kunnen  verschillend  
 zijn,  b.  v.  het  bezit  van  säwah  jäsä  of  eigen,  door  ontginning  
 verworven  akkers;  geerfde  of  door  vlijt  en  spaarzaamheid  ver-  
 worven  rijkdom;  de  berinnering  van  diensten  door  de  familie  
 aan  de  dessa  bewezen;  onderscheidingen  haar  door  Java’s  oude  
 vorsten  toegekend,  en  wat  dies  meer  zij.  Maar  gelijk  er gesuchten  
 zijn  die  zieh  boven  de  gewone  landbouwers  verhelfen,  zoo  
 is  er  ook  eene  vrij  talrijke  klasse  van  personen,  die  zoo  goed  
 als  niets  individueel  bezitten,  geen  recht  hebben  op  een aandeel  
 in  de gemeente-akkers en voor hun levensonderhoud van den arbeid  
 hunner handen afhankelijk zijn. Zij bestaan ten deele uit familien die  
 in  de  dessa  die  zij  bewonen,  van  geslacht  tot  geslacht  in  een  
 staat  van  dienstbaarheid  verkeerd  of  ook  eenig  handwerk  uitge-  
 oefend  hebben;.  gedeeltelijk  uit  personen  wien  het  aan  vaste  
 woonplaatsen  ontbreekt,  en  die  zieh  een  tijd  lang  hetonderhoud  
 verschaffen  door  bij  de  gezeten  landbouwers  in  dienst  te treden,  
 en  inzonderheid  hen  behulpzaaxn  te  zijn  bij  den  oogst. 
 De Europeanen zijn veelal te weinig met den inwendigen toestand  
 der  dessa’s  bekend, dan dat men verwachten mag over den toestand  
 dezer  laagste  volksklasse  uit  de  geschriften  en stukken over Indie  
 veel licht te putten. Wij zagen hierboven, dat, volgens de Regeerings-  
 verslagen,  in  de  Gfouvemementslanden  op  Java  31,517  dessa’s  
 worden  aangetroffen,  bewoond  door  2,940,467  huisgezinnen  2).  
 Dezelfde  tabel  leert  ons  dat  van  deze  huisgezinnen  2,186,860  
 landbouwende  zijn.  De  overige  vertegenwoordigen  dus  de  vis-  
 schers, handelaars en handwerkslieden. Maar van die landbouwende  
 gezinnen  zijn  er  weder  slechts  1,804,906,  die  eigen  of  hun  uit  
 de  gemeente-gronden  toegewezen  akkers  hebben. Er zijn dus ruim  
 380,000  huisgezinnen  die  van  den  iandbouw leven, zonder velden  
 te  bezitten.  Deze  cijfers  geven  ons  echter  zeer  weinig  licht, zoolang  
 wij niet weten wat deze statistiek onder „ een huisgezin “ verstaat,  
 en  of inwonende  bedienden  daaronder  al  of  niet  begrepen zijn. 
 De  Maleische  naam  orang  menoempang  3) ,  die  in de  Indische 
 *)  Zie. b. v.  wat  Tjeribon  betreft  v.  Deventer,  Bijdragen,  I I .  270. 
 2)  Blz.  590. 
 3)  Vgl.  Rigg,  Sund.  Biet,  op  Numpang. 
 stukken  en  in  onze  handboeken  voor  de  kennis  van  Ned.  Indie  
 gewoonlijk  als  de  algemeene  naam  van  den  derden  stand  in  de  
 dessa  voorkomt,  beteekent  eigenlijk  personen  die  een  tijd  lang  
 ergens  verblijf  houden  of  tijdelijk  bij  iemand  inwonen,  en  
 een  andere  naam  waaronder zij  soms voorkomen, het uit het Arab.  
 stammende rajat of rahajat, moet op Java, volgens het Woordenboek  
 van  Professor  Roorda,  het  gezin  dat  iemand  te  onderhouden  
 heeft,  aanduiden.  In  dien  naam  rajat  ligt  echter  stellig  nog  iets  
 anders;  want  in  de  Preanger  placht  men  een  aantal  familien  
 rajats  te  noemen  die  aan  de  bevoorrechte  standen  verschillende,  
 deels  beloonde,  deels  onbeloonde,  diensten  bewezen  en  geheel  
 van  hen  afhankelijk  waren  ').  In  Tjeribon,  waar  iets  dergelijks  
 bestond,  en  waarschijnlijk  nog  sporen  heeft  nagelaten, heette die  
 laagste  of  dienstbare  klasse  der  bevolking  woewoeng,  en  men  
 leest  dat  ieder  familiehoofd  der  hoogere  klassen  een  zeker aantal  
 woewoengs  met  hunne  familien  onder  zjjne  bevelen  had,  hetzij  
 omdat  het  gezag  over  hen  hem  bij  de  toewijzing  zijner  sawahs  
 door  het  dessabestuur  was  toegekend,  hetzij  omdat  hij  hen door  
 vrijwillige  overeenkomsten  aan  zijnen  dienst  had  verbonden.  
 De  heerediensten  liet  men  gewoonlijk  door  die  woewoengs  verrichten  
 ,  zoodat  deze  om  zoo  te  zeggen de lastdieren der bevolking  
 waren  2).  Het  blijkt  dus  dat  de  woewoengs  of  rajats,  ten  deele  
 althans,  verkeerden  in  een  toestand  van  erfelijke dienstbaarheid,  
 en  wel  niet  jegens  bijzondere  personen,  maar  jegens  de  dessa,  
 zoodat  het  dessabestuur  aanwees  wien  der  gezeten  burgers  zij  
 moesten  dienen.  Ik  houd  mij  dus  overtuigd  dat  rajat,  waar  het  
 voor  den  laagsten  stand  van  Javanen  gebruikt  wordt,  even  als  
 het  Arab.  ra’ijat  waaruit  het  verbasterd is,  eigenlijk  de  o n d e r -   
 h o o r i g e n   beteekent,  en  acht  het,  in  verband  met  hetgeen  boven  
 3)  over  de  desa  abdi in Bantam gezegd i s ,  zeer waarschijnlijk,  
 dat  de  rajats  grootendeels  afstammelingen  van  personen  zijn  die,  
 omdat  zij  niet  dadelijk  den  Islam  wilden aannemen, door de over-  
 heerschende  partij  tot  een  staat  van  dienstbaarheid  zijn gebracht. 
 Eindelijk  moet ik nog opmerken, dat de hier genoemde klasse van 
 1)  Kegeeringsverslag  van  1870,  bl.  47. 
 2)  Van  Deventer,  Bijdr.  I I .  270.  3)  Bl.  356.