
 
        
         
		deren  op  dien  titel  toch  nimmer  aanspraak.  Raden Mas Rijä is de  
 hoogste  titel  dien  de  zoon  van  een  prinses  in  dat  geval erlangt,  
 en  hij  blijft  nog  beperkt  tot  den  oudsten  zoon, terwijl de overige  
 sleebts  Raden  Rijä  heeten. 
 Op  dezelfde  wijze  ongeveer  is  nu  in  de  Gouvernementslanden  
 in  ieder  regentsebap,  d.  i.  in ieder gewest waarover een inlandsch  
 ambtenaar  van  den  hoogsten  rang  gesteld i s , de Regent bet hoofd  
 en  de  bron  van  den adel; maar de eerste  vraag die wij hier moeten  
 beantwoorden  is  deze:  vanwaar  ontleent  hij  zelf  zjjne  adellijke  
 titels P  In  de  Yorstenlanden  zien  wij,  dat  niet  enkel  de  Soesoe-  
 hoenan  en  de  Sultan,  maar ook de van hen onafhankelijke vorsten  
 Mangkoe  Nögärä  en  Pakoe  Alam, die  zelven den  titel  van Pangeran  
 Adipati  voeren,  op  dezelfde  wijze  hoofden  van  adellijke  
 geslachten  zijn.  Maar  dezelfde gewoonte oin aan de afstammelingen  
 der  vorsten  eene  adellijke geboorte toe te kennen, bestond vroeger,  
 met  eenige  wijzigingen,  ook  aan  de  andere  hoven  van Java,  die  
 van  Bantam  en  Tjeribon.  In  Bantam, b.  v., was gewoonlijk alleen  
 de  eerste  vrouw  des  Sultans  van  vorstelijken  bloede  en  heette  
 Padmi.  Slechts  de  zonen  bij  de  Padmi  ontvingen  den  titel  van  
 Pangeran,  en  de  oudste  hunner,  als  vermoedelijke  troonop-  
 volger,  dien  van  Pangeran Ratoe.  Dedrie  andere echte vrouwen,  
 Garwa’s  genaamd,  waren  doorgaans  van  burgerlijke afkomst,  en  
 hare  zonen  werden  geacht  niet  hooger  in  rang  te  zijn  dan  die  
 der  goendiks:  allen  te  zamen  werden  Ratoe  Bagoes  of  bij  ver-  
 korting  Toebagoes  geheeten.  De  dochters  en  verdere  vrouwelijke  
 afstammelingen  bebielden  den  titel  van  Ratoe,  en de zoon van een  
 Pangeran  bij  een  Ratoe behield  dien van Pangeran; maar de zoons  
 van  Pangerans  bij  andere  vrouwen  of  goendiks  verwekt  werden  
 mede  Toebagoes  genaamd.  De  achterkleinzoons  van  den  vorst  
 heetten  Warga,  de nog verder verwijderde afstammelingen Najaka.  
 De  titel  Raden  was  in  Bantam  niet  in  gebruik ’). Nu laat ik hier 
 *)  Resume.  2.  Ik   merk  hier  nog  op,  dat  er  hier  en  daar  op  Java,  behalve de vor-  
 stelijke  geslachten,  andere  familien  van  aanzien  vookoraen,  die  bijzondere  titels voeren.  
 Zoo  had  men  vroeger  in  Bagelen  den  titel  Kentol,  gegeven  aan  de  afstammelingen  
 van  40  mantri  domas  (d.  i.  mantri’s  over  achthonderd),  die  de  vorsten van Demak, na  
 de  onderwerping  van  genoemd  gewest,  daar  met  het  gezag  hadden  bekleed  (T.  v.  N.  
 I .   V I I I .  3.  177).  Over  eenige  bijzondere  titels  in  Bantam  zie  Resume.  2. 
 de  vraag  daar  of  de  vorsten  van  Bantam  en  Tjeribon  als  onafhankelijke  
 vorsten  of als vazallen van het huis van Mataram moeten  
 beschouwd  worden;  want  dit  schijnt  weinig  ter  zake  te  doen.  
 De  leenvorsten,  die  in  verschillende  deelen  des  rijks  het  gezag  
 in  handen  hadden,  waren  doorgaans  oorspronkelijk  leden  van  
 het  vorstelijke  geslacht,  voerden  een  eigen  staat  en  hofhouding  
 en  hadden  van  hun  leenheer  het  recht  ontvangen,  of kenden het  
 zieh  zelven  toe,  om  ook  adellijke  titels  aan  hunne  afstammelingen  
 te verleenen. Het schijnt echter dat in eigenlijk Java Raden  
 met  de  verschillende  toevoegselen  de  hoogste  titel  voor  hen was,  
 en  die  van  Pangeran  tot  de  zonen  en  kleinzonen van den Opper-  
 vorst  bepaald  bleef  '). 
 De  Compagnie  hief  in  de  gewesten  die  zij  veroverde, of waar-  
 van  zij  den  afstand  van  het  huis  van  Mataram  verwierf,  het  
 gezag  der  leenvorsten  niet  op,  maar maakte hen  slechts tot h a r e   
 vazallen,  en  sloot  met  fipn  overeenkomsten  omtrent  de  zooge-  
 naamde  contingenten  en  verplichte leveringen. Later zijn zij traps-  
 gewijze  in  gouvernements-ambtenaren  herschapen.  In de Preanger  
 hebben  eerst  bij  de  reorganisatie  van  1871  de Regenten het recht  
 van  belastinghefíing  ten  eigen  behoeve  geheel  verloren. 
 In  het  algemeen  zijn dus  de  Regenten te beschouwen als de op-  
 volgers  der  oude  leenvorsten,  voeren  zij  hunne adellijke  titels als  
 zoodanig  en  deelen  zij  die  als  zoodanig aan hunne kinderen mede.  
 Zij  blijven  omringd  van  een  vorstelijken  luister,  en  zelfs  de erf-  
 opvolging  wordt  door  het  Gouvernement  zoo  min  mogelijk  ver-  
 stoord.  Het  Regeeringsreglement  bepaalt  in  art.  69:  „Bij  het  
 open vallen  der  betrekking  van  regent  op  het  eiland Java, wordt,  
 behoudens  de  voorwaarden  van  bekwaamheid,  ijver,  eerlijkheid  
 en  trouw,  zooveel  doenlijk  tot  opvolger  gekozen  een  der  zonen  
 of  nabestaanden  van  den  laatsten  Regent.“ 
 Met  dat  al  hebben  zieh  de  Regenten  allengs  menige  inbreuk  
 op  hun  gezag  en  menige  vernedering  moeten  laten  welgevallen.  
 Het  Gouvernement,  schoon  het  hun  in  de  oogen  der  Javaneij  
 gaarne  den  rang  en  den  luister  van  vorsten laat,  beschouwthen 
 >)  Zoo  heeten  b.  v.  in  de  lijst  der  kinderen van den Sultan van BangkaUang (Madoe-  
 ra)  bij  v.  Hoerell,  Reis,  I I .  21 9 ,  al  aijne  zonen  Raden,  al  zijnedoehtersRaden ajoe.