
 
        
         
		bladeren.  Zonder  tot  de  reuzen  van  het  woud  te  behooren,  zijn  
 het  allen  booge  boomen,  met  rondachtige  loofkroon  op een zuil-  
 vormigen  stam.  Met  de  eiken  'gaan  hier  andere  soorten  van  
 cupuliferen  gepaard,  onder  anderen  drie  soorten  van  kastanjes,  
 die  zieh  door  de  heldere,  witachtig  grijze  tint  van  hun  loofgewelf  
 onderscheiden,  en  onder  welke  Castanea  Javanica  den  
 inlander  eene  vrucht  oplevert  die  geroosterd  gegeten  wördt,  
 maar  ver  bij onze  'gewone  kastanjes  in  smakelijkheid  achterstaat.  
 Andere  kenmerkende  boomen  zijn  de  tot  de  meliaceeen  behoo-  
 rende  knoflookboom  (Dysoxylon alliaceum),  dus  genoemd wegens  
 den  knoflookreuk  van  zijn  hout en schors,  eene slanke acacia-soort  
 Pithecolobium montanum,  en de fraaie Javaansche ahornboom (Acer  
 laurinum),  dien men  herkent  aan  zijn groote, gaafrandige,  helder-  
 groene,  aan  de  onderzijde  witkleurige bladeren, en aan de bruine,  
 pluimvormige  trossen  zijner  groote  vleugelvruchten,  diehetgroen  
 van  het  dichte  loofgewelf met  roodbrnine  vlekken als bestippelen. 
 De  laurineeen  worden  meer heerschend in  het  hooger  gedeelte  
 dezer  zone,  en  zijn  vergezeld  van  velerlei  ternstroemiaceeen van  
 het  geslacht  Saurauja.  De  laurineeen  zijn  dadelijk  herkenbaar  
 aan  de  gladde  oppervlakte  en  den  glans  harer gaafrandige bladeren  
 en  aan  hare aromatische geuren,  die  nu eens meer op kaneel,  
 dan  op  Citroen,  dan  op  kamfer  gehjken.  De  Japansche  kamfer,  
 de Cevlonsche  kaneel  en  de sassafras behooren allen tot geslachten  
 van  laurineeen  waarvan  ook  op  Java  soorten  in  het  wild worden  
 aangetroffen.  In  dezelfde  streken  vindt  men  bovendien  in  West-  
 Java  nog  eenige  soorten  van Caryota-palmen  (furfuracea,  propin-  
 qua  en  maxima),  wier  stam  een  houtcylinder  heeft  van  zwarte  
 kleur  en  een  duim  dikte,  zoo  hard,  dat  vele  urennoodigzijnom  
 zulk  een  boom  te  veilen,  en  dat  de spijkers  der  Javanen  uit  dit  
 hout  worden  vervaardigd. 
 Onder  de  woudreuzen  dezer  zone  komt  de  eerste  plaats  toe  
 aan  vier  of  vijf  soorten van coniferen van het geslacht Podocarpus,  
 die  deels  smalle  en naaldvormige,  deels  breede,  dikke  en  leder-  
 achtige  bladeren  hebben.  Zij  wedijveren  in  pracht  met  de  rasa-  
 mala’s  en  hebben  op  eene  hoogte  van  7500  voet,  waar  alle  
 andere  boomen  verschrompelde  vormen  beginnen  aan  te  nemen, 
 nog de schoonste zuilvormige stammen. In Oost-Java, waar de casua-  
 rinen  in  hare  plaats  treden,  komen  de  podocarpeeen  niet  voor.  
 Oude  boomen  van  deze  soort,  wier bladerendak  ijl  is  geworden,  
 en  die  daarentegen  overvloedig  met  bleekkleurige  baardmossen  
 behängen  zijn,  roepen  ons,  in  het nevelachtig klimaat dezer zone,  
 onwillekeurig  het  beeid  van  den  Europeeschen.  herfst  voor  den  
 geest.  Andere  prachtboomen,  om  nog‘ slechts  enkele  te  noemen,  
 zjjn Memecylon costatum,  de ki tembaga (koperhout) der inlanders,  
 dus genoemd omdat hij, bij het afschilferen der schors, die zoo dun als  
 papier  is ,  een  koperrooden  bast  vertoont, die zieh voordoet als een  
 gladde  bronzen  zuil  van  70  voet  hoogte,  door  een  loofgewelf van  
 kleine,  perkamentachtige,  glinsterende  en  aromatische  bladeren  
 gekroond;  en  de  soeren  (Cedrela  toona), met een kolossaal loofdak,  
 aan zijne enkelvoudig gevinde, bosvormig groeiende bladeren en bui-  
 tengewoon  groote  bloempluimen  kenbaar.  De  bast  en  het  hout  
 van  den  ki tembaga  leveren  den  inlander  eene  stof waarmede  hij  
 zijn  katoen  zwart  verwt;  de  soeren  heeft  een  week,  roodachtig  
 •hout,  dat  zieh  gemakkelijk  laat  be-werken,  en  waaruit  men  on-  
 kostbaar  gereedschap  vervaardigt,.  terwijl  aan  den  bitteren  bast  
 al  of  niet  terecht  een  koortsverdrijvende  kracht wordt toegekend. 
 Het  verdient  opmerking  dat  in  deze  zone  het  hoog  geboomte  
 de  groote,  fraai  gekleurde  bloemen,  waarmede  het  in  lager  
 streken  getooid  is,  geh eel en  al  mist.  Wie  echter  hierin  een  
 genetisch  verband  met de wolken-nevelen mocht willen vinden, zou  
 dadelijk  worden  gelogenstraft  door  de  pracht  der  bloemen  van  
 vele  kleinere  boomen  en  heesters,  en  vooral  van  de  orchideeen,  
 die  hare  zonderlinge,  vaak  de  vormen  en  kleurentooi  der  vlin-  
 ders  nastrevende  bloemen  juist  het  meest  in  deze  zone  ten  toon  
 spreiden.  Onder  eerstgemelde  bewondert men  den  sierlijken  tooi  
 van  velerlei  melastomen,  medinilla’s,  marumia’s,  van  Kibessia  
 azurea,  Rhododendron  javanicum,  Ardisia  decusmontis, Jambosa  
 lineata  en  vooral  van  Astronia  spectabilis,  door  Junghuhn  als  
 het  schoonste  sieraad  dezer  bosschen  geprezen.  Pandaneeen,  
 boomvarens,  boomachtige  araliaceeen,  die  hare  kale  takken  als  
 lange  polypenarmen  door  het  woud  uitstrekken',  voegen  hierbij  
 hare - eigenaardige  vormen.