
 
        
         
		nieuwd worden,  dan  nadat  de  vrouw  eerst  met een anderen mania  
 gehuwd  geweest  en  ook  door  dezen  onherroepbaar  verstooten.  
 Het  gevolg  dezer  zonderlinge  bepaling  is ,  d a t, wanneer voorma-  
 lige  ecbtgenooten  hunne verbroken verbintenis willen hernieuwen,  
 zij  een  vriend  verzoeken  dit  door  een  tusschenhuwelijk mogelijk  
 te  maken.  De  tusschenman heet  in  bet  Arabisch  de mohallil,  de  
 geoorloofdmaker,  in  het  Javaansch  wordt  hij  let  genoömd. 
 Wanneer  een  man,  met  dezelfde  vrouw  voor  de derde  maal  in  
 bet huwelijk  verbonden  zijnde,  haar  ook dan weder onherroepbaar  
 verstoot,  is  eene  verdere  hernieuwing  van  bet  huwelijk  niet  
 geoorloofd. 
 Yoor  eene  weduwe  duurt  de  ’iddah,  d.  i.  de  tijd  waarin  zij  
 aan  geen  nieuw  huwelijk  mag  denken,  en  dien  zij  in  stille  af-  
 zondering  behoort  door  te  brengen,  vier maanden  en  tien dagen. 
 Gemeenschap  van  goederen  of  van  winst  en  verlies  tusschen  
 echtgenooten  kent  de  Islam  niet,  en  zij  verdraagt  zieh  ook  niet  
 wel  met  de  polygamie.  Gedurende  het huwelijk zorgt de man voor  
 het  onderhoud  der  vrouw  en  heeft  hij  het  vruchtgebruik  harer  
 goederen.  Bjj  de  ontbinding  krijgt  de  vrouw  terug  wat  zij  had  
 aangebracht  (in  ’t  Javaansch  haar  bëbëktan  genoemd) ;  daaren-  
 boven  ontvangt  zij  de  huwelijksgift,  en  soms  een  geschenk  bij  
 wijze  van  schadeloosstelling,  ofschoon  dit  laatste  geene  bepaalde  
 verplichting is.  Op  Java schijnen omirent de goederen van echtgenooten  
 afwijkende gebruiken te heerschen; doch wat ikdaarvan vind opge-  
 teekend *)  is  zoo  zonderling,  zoo ongerijmd zou ik haast zeggen, dat  
 een  nader onderzoek mij dringend noodig voorkomt. Het aandeel der  
 goederen dat aan man en vrouw toekomt, wordt in de Jav. rechtstaal  
 gânâgini  geheeten.  De  pangoeloe  maakt  de  verdeeling  en  neemt  
 tien  ten  honderd  voor  zijne  moeite. 
 Dit  zijn  de  hoofdtrekken  van  het Mohammedaansche  huwelijks-  
 recht.  Een  oordeel  wil  ik  er  niet  over  uitspreken.  Men  heeft het  
 vaak  geprezen  als  voor  de  behoeften  van  het  Oosten  geschikt,  
 en  als  eene  groote  verbetering  in  vergelijking  met  hetgeen  daar  
 vroeger  bestond.  Doch  die  innige  betrekking  tusschen  de  echt- 
 T.  T.  K.  I .  1850.  XI.  260. 
 genooten,  die  de  grondslag  is  van  een  gelukkig  huiselijk  leven,  
 en  die  de  rechtmatige  trots  der  Germaansche  volken  uitmaakt,  
 is opder zulk eene wetgeving nauw denkbaar. Een Mohammedaansch  
 huwelijk  kan  in  onze  oogen  dien  naam  nauw  verdienen.  Mannen  
 die  in  weinige  jaren  met  twintig  en  meer  vrouwen  zijn  verbonden  
 geweest,  vrouwen  van  middelbaren  leeftijd  die  aan  twaalf  
 en  meer mannen  behoord  hebben,  zijn  geen  zeldzaamheid.  Men  
 beseft  lichtelijk  wat  er  onder  zulke  omstandigheden  van  de  op-  
 voeding  der  kinderen  wordt. 
 Ofschoon  de  bepalingen-  van  het  Mohammedaansche  recht  om-  
 trent  het  huwelijk  op  Java  algemeen  bekend  zijn  en  door  de  
 priesters  gehandhaafd  worden,  is  toch  ook  hier  de  invloed  der  
 adat  in  vele, soms zonderlinge, gebruiken op te merken. Ik  vermeld  
 nog  een  enkel  voorbeeld.  Wanneer  eene  ongehuwde  vrouw, weduwe  
 of  jonge  dochter,  zwanger  wordt  bevonden,  en  den  man  
 die  haar  bevrucht  heeft,-  kan  noch  .wil  aanwijzen,  hebben  de  
 Javaansche  instellingen  een  eigenaardig  middel  uitgedacht,  om  
 aan  haar  kind  een  vader  te  geven,  en  alzoo  te  verhoeden  dat  
 het  kind,  als  kowar,  verworpeling,  zelfs  niet  van  zijne  moeder  
 en  hare  bloedverwanten  zou  kunnen  erven.  Zij  verordenen  eene  
 soort  van  plichthuwelijk,  ningkah tambelan,  huwelijk  bij  plaats-  
 vervanging,  geheeten.  In  theorie  is  het  de  vorst  zelf  die  dit  
 plichthuwelijk  aangaat,  doch  door  tusschenkomst  van  den  pangoeloe  
 belast  hij  daarmede  het  hoofd  van  het  dorp  of  de  wijk  
 waartoe  de  vrouw  behoort.  De  dus  gehüwde  vrouw  wordt schier  
 de  slavin  van  hären  man.  Haar  kind  behoudt  den  naam  van  
 djadah  (het  Perzische  zadeh),  die  in  het  algemeen  aan  buiten  
 huwelijk verwekte  kinderen  gegeven  wordt;  het  kan,  als  het een  
 meisje  i s ,  slechts  door  den  pangoeloe  als  wall worden  uitgehu-  
 welijkt,  en  wanneer het  zonder  nakomelingen sterft,  vervalt zijne  
 nalatenschap  aan  den  vorst  *). 
 Het  Mohammedaansche  erfrecht  doet  zieh  aan  ons  voor  als  
 een  doolhof  van  onderling strijdige voorschriften, waarin echter de  
 scherpzinnigheid  der  wetgeleerden,  niet  zonder  aan  de  bepalinb 
   T.  v.  n .   i.  v .  V  606.