
 
        
         
		fondeeringen,  door  de  inlanders  voor  het  optrekken  van  kleine  
 gebouwen  en  ringmuren  gebruikt.  Men  vindt  groeven  van  deze  
 steenen  op  het  eiland  Madoera,  op tien palen afstands  van  Bang-  
 kalang,  en heeft  ze  ook  gebroken  op  het  eilandje Menari in straat  
 Madoera,  dat  schier  geheel  uit  dit  conglomeraat  is gevormd. Het  
 eenige  werktuig  waarvan  de  Madoerees zieh tot dat einde bedient,  
 is  een  stuk  rond  staafijzer  aan  het  einde  verstaald  en  eenigszins  
 plat  als  een  beitel  uitgesmeed.  De  steen  is  onder  andere  op  
 groote  schaal  aangewend  bij  den  aanleg  van  den stroomleider aan  
 den  mond  der  Solo-rivier.  Ofschoon  in  de groef zeer w eek, wordt  
 hij  harder  en  harder  als  hij  aan  de  lucht  is  blootgesteld. 
 Eene  andere  soort  van  kalkconglomeraat,  geel  of  bruinachtig  
 van  kleur  en  onder  den  naam  van  klipsteen  bekend, wordt deels  
 in  losse  stukken  op  het  strand  der  zee  gevonden,  deels  op  de  
 kust  van  Madoera  tegenover  Soerabaja  en  elders  uit  groeven  
 losgebroken  en  in  aanzienlijke  hoeveelheden  voor  de  genie-  en  
 waterstaatswerken  gebruikt. Elders, zooals te Batavia en Samarang,  
 wordt  deze  Madoereesche  klipsteen  vervangen  door  koraalsteen,  
 uit  milleporen  en  madreporen  bestaande,  die  overal  vanderiffen  
 en  koraaleilanden  längs  de  stranden  kan  gebroken worden. 
 De  behoefte  aan  goede,  harde  en  sierlijke  vloersteenen, die  
 zieh  alom  op  Java  doet  gevoelen,  heeft sedert lang eenige belang-  
 stelling  gewekt  voor  de  op  het  eiland  in  onderscheidene streken,  
 vooral  in  Bagelen,  voorhandene  marmersoorten.  Doch  de  om-  
 standigheid  dat  de  bovenste  lagen  van  het  gevonden  marmervol  
 reten waren  en  daarom  slechts  kleine stukken opleverden, gevoegd  
 bij  de groote  bezwaren  aan  het  transport  verbonden,  schrikte  af  
 van  alle  pogingen  tot  exploitatie.  Het  was  derhalve  eene belang-  
 rijke  ontdekking,  toen  men  in  1859,  bij  gelegenheid  der  verbreeding  
 van  een  kunstweg  in  Patjitan,  waarbij  men  een  rotswand  
 door  buskruit  liet  springen,  zieh  overtuigen  mocht  dat  
 die  rots  uit  fraai  geaderden  kalksteen  bestond.  De  adsistent-  
 resident  van  Patjitan,  de  heer Noordziek,  deed  mededeeling  van  
 deze  ontdekking,  door  de  toezending  van  eenige  monsters  bege-  
 leid,  aan  de  Natuurkundige  Yereeniging  te  Batavia.  De  Heer  
 W.  F.  Yersteeg  belastte  zieh  met  een  onderzoek  en  bracht  in 
 eene  volgende  vergadering  een  zeer  günstig  rapport  uit  over  
 dit  marmer  van  Patjitan,  dat  hij  met  het  uit  Europa  aange-  
 voerde  in  fraaiheid  gelijk  stelde,  terwijl  het  dit  naar  zijn  oor-  
 deel  in  hardheid  overtreft.  Een  later  onderzoek  leerde,  dat  in het  
 marmer  van  Patjitan  twee  hoofdsoorten  te  onderscheiden  zijn,  
 de  eene  grijs,  rood,  bruin  en  groenachtig,  de  andere  grijs  en  
 zwart  geaderd,  beide  voor  gebruik  in  de  bouwkunst  geschikt  
 ofschoon  de  eerste  soort  niet  zoo  fijn  kan  gepolijst  en  geslepen  
 worden  als  de  tweede.  In  het  eerste  Jaarboek  voor  het  Mijn-  
 wezen  in  Ned.  Indie,  in  1872  op  last  der  regeering  uitgegeven  
 komt  over  het  marmer  van  Patjitan  een  belangnjk  rapport  voor  
 van  den  mijningenieur  van  Dijk.  Het  blijkt  uit  dat  rapport  dat  
 het  marmer  gevonden  wordt  in  de  nabijheid  der  Pangoel-baai;  
 dat  de  vooraad  millioenen  kubiek-meters  bedraagt;  dat  de  fijnere  
 soort  verreweg  de  grootste  massa  vormt,  en,  hoewel  wat  fraaiheid  
 van  teekening  betreft bij het Livornosche marmer eenigermate  
 aehterstaande,  dit  in  dichtheid,  fijnheid  van  korrel,  hardheid  
 weerstandsvermogen  en  geschiktheid  om  glans  aan  te  nemen  
 overtreft;  dat  bovendien  de  ligging  der  marmerlagen  in  alle  op-  
 zichten  günstig  is  voor  ontginning,  daar  de  helling  der  lagen  
 geringen naar  buiten  gekeerd  is,  de  uiteinden  der  lagen aan eene  
 steile  berghelling  gevonden  worden,  zoodat  alle  lagen  met  een  
 enkel  front  ontbloot  en  gelijktijdig  ontgonnen  kunnen  worden,  
 en  de  groeven  zoo  dicht  als  men  verkiest  bij  den  transportweg  
 kunnen  worden  aangelegd,  terwijl  bovendien  de  beste  gelegenheid  
 bestaat  tot  den  aanleg  van  hellende  vlakken om de blok-  
 ken  uit  de  groef  tot  op  het  strand  van  Djokotro,  aaneeninham  
 van.  de  Pangoel-baai,  te  doen  afglijden;  eindelijk d a t,  behalve dit  
 marmer,  aan de baai vanPangoel nog andere.kalksteensoorten voor-  
 komen  die  zeer  voor  ontginning  zouden  in  aanmerking  komen,  
 onder andere  eene soort  van  hardsteen van effen grijsblauwe kleur,  
 die den bij  ons zoo geachten  escozijnschen  steen  in deugdzaamheid  
 zeer  nabij  komt.  Overweegt men hoeveel günstige omstandigheden  
 hier  samenkomen  om  eene  ontginning  aan  te  bevelen,  dan  zal  
 men  zichwellicht  verwonderen  dat  zij,  14jaren na de ontdekking,  
 nog  tot  de  pia  vota  behoort,  terwijl  men  voortgaat  marmer  en