
 
        
         
		evenredigheid,  als  hoofdoorzaak  van  die  meerdere  ontwikkeling  
 te  beschouwen  is.  En  daar  het  vreemde  bloed  ongetwijfeld  in  
 veel  grooter  proportie  in  de  hoogere  dan  in  de  lagere  klassen  
 gevonden  wordt,  bevreemdt  ons  ook  de  opmerking  van  Raffles  
 niet,  dat  onder de Javanen  het verschil  in  voorkomen  en  trekken  
 tussehen  de  hoogere  klassen  en  den  geringen  man  grooter  i s ,  
 dan  uit  verschil  van  bezigheden  en  levenswijze  kan  worden  ver-  
 klaard.  De  gelaatstrekken  en lichaamsbouw  der hoofden  zijn, vol-  
 gens  dien  schrijver,  merkelijk  fijner  en meer overeenkomende met  
 die der  bewoners  van  Hindostan,  terwijl  het  geringe  volk  duide-  
 lijker  de  teekenen  van  zijne Maleische  afkomst  vertoont. 
 Ik  ben  niet  zeker  dat  deze  besehrijving  van  het  voorkomen  
 en  den  lichaamsbouw  der  bevolking  van  Java,  uit  verschillende  
 berichten  van  ooggetuigen  samengetrokken, geheel aan de indruk-  
 ken  van  elken  bezoeker  des  eilands  zal  beantwöorden.  In  de  
 menschehjke  gelaatstrekken is de verscheidenheid eindeloos, en van  
 de  individueele  verschillen met juistheid en scherpte afte scheiden,  
 wat  eenigen  stam  als  zoodanig  kenmerkt  en  van  verwante  stammen  
 onderscheidt,  is  misschien  nog  moeilijker,  da n.  het  voor  
 een  schilder  is,  de  trekken  van  eenig  bjjzonder  gelaat  zooterug  
 te  geven,  dat  ieder  vriend  en  bloedverwant  over  de  gelijkenis  
 voldaan  is.  Het  zou  niet  moeilijk  zijn,  vooral  uit  de  verhalen  
 van  oude  reizigers,  beschrijvingen  van  de  Javanen  aan  te  halen  
 die  weinig  schijnen  overeen  te  komen  met  het het hier geteeken-  
 de  beeid.  Als  een  voorbeeld  geef  ik  de  volgende,  in  1656  
 door  Rijklof  van  Groens  gegeven,  nadat  hij  het  hof  van  Mata-  
 ram  als  gezant  der  Compagnie  herhaaldelijk  bezocht  had.  „Deese  
 Javaenen  zijn  van  schoone,  gedrongen,  musculeuse  en  frissche  
 gedaenten,  ordinair  wel  100  vette  tegen  10  mageie,  hebben-  
 de  doorgaens  een  schoon  ligchaem,  geproportioneerd,  op  wel-  
 gemaeckte  beenen,  dick  van  kuyten  en  smal  van  encklauwen  
 versiert;  nochtans  met  een  leelijcken  cop,  bewassen  met  on-  
 gelooflijck  schoon  hair,  soo  datse,  van  achteren  gesien  zijn-  
 de,  representeeren  een  schoone  gestalte,  maer  van  voren  een  
 plat  afzienelijck  aengesicht:  nochtans  den  een  veel  meer  als den  
 anderen:  van  couleur  d’arbeyders  bruyn  geel,  ende  die van staet 
 en  vermoogen  redelyck  blanck  geel.  Het  vrouwvolck is doorgaens  
 veel  schoonder,  eer  mager  als  vet,  voornamentljjck  die  in  
 de  heerenhuysen  zijn,  die  ordinair  schoon,  ja e ,  veel  welcke  
 blanck  en  seer  wel  besneeden  zijn,  seer  tenger  van  ligchaem,  
 smal  van  middel,  lang  van  armen  en  vingers,  die  de  groo-  
 te  heeren  van  vermoogen  seer  wel  weten  uyt  te  kippen,  op  
 soodanige  plaetsen  als  een  ieder  onder  sijn gebied vinden can  ') “.  
 Meer  strookt  met  onze  voorstelling  de  besehrijving van Valentijn:  
 „De  ingezetenen  van  dit  land, Javanen genaamd,  zijn niet, gelijk  
 zommigen  willen,  van  wezen  bijna  als  de  Chineezen,  maarveel  
 bruiner  en  niet veel van een Amboinees  in verw verschillende, hoe-  
 wel  zij  niet  wel  zoo  bruin  en  een weinig meer aan de bleeke kant  
 of bleek-bruin zijn. Gemeenlijk heb ik dezelve breed van  aangezicht,  
 hoog  en  uitpuilend  van  kaken,  platagtig  van  neus,  groot  en  
 rond  van  oogen  (daar  die  der  Chineezen  zieh  klein  en  als  een  
 smalle  sneede vertoonen), uitpuilende  van oogenleden , meest matig  
 van  lengte  (hoewel  ik  ook  verscheide  vnj  lange  Javanen heb ge-  
 zien)  en  zeer  weinigen  onder  hen  vet,  maar  doorgaans  aan  de  
 magere  kant,  dog  anders  redelijk  grof  van  gebeente  bevonden.  
 Zij  hebben  ook  geen  baard,  aangezien  zij  gewoon  zijn  alle  de  
 hairen  ten  eersten  met  kleine  tangetjens  uit  te  trekken  )  . 
 Indien  het  reeds  moeilijk  is  een  volk  op  bevredigende  wijze  
 naar  zijn  uiterlijk  voorkomen  te  beschrijven,  riog  veel  grooter  
 is  de  moeilijkheid  om  van  zijne  moreele  en  intellectueele  hoeda-  
 nigheden  eene  schets  te  ontwerpen  die  op  algemeenen bijval mag  
 rekenen.  Het  oordeel  over die hoedanigheden  toch wordt veel meer  
 door  vooroordeelen  beheerscht,  en  is  in  hooge mate  afhankelijk  
 van  de  persoonlijke  ervaring,  in  den  omgang  met  een  meestal  
 beperkt  aantal  individu’s  opgedaan.  Omtrent  het  karakter en den  
 aanleg  der  Javanen  is  het  oordeel  dat  men bij  verschillende,  zoo  
 oude  als  nieuwe  schrijvers  aantreft, zoo verbazend uiteenloopend,  
 dat  men  schier  zou  wanhopen  ooit  tot  eene  gevestigde  meening  
 te  kunnen  geräken.  Zoo  ongunstig  als  de  getuigenissen  der oude 
 *)  Bijdr.  t.  d.  T.  L.  en  Vk.  v.  N.  I .  IV.  350. 
 2)  Beschrijvinge  van  Groot-J.ava.  53.-