
 
        
         
		van  tijd  tot  tijd  ook  in  den  tekst  zelven  sluipen,  staan  de  lam-  
 pahhans  of  lakons,  de  tekstboeken  voor  deze  vertooningen  als  
 letterkundige  voortbrengselen  niet  hoog.  De met  onkwetsbaarheid  
 begaafde, met onwederstaanbare wapenen toegeruste, door hemelscbe  
 machten  gesteunde  helden  kunnen  ons  weinig  belangstelling  
 inboezemen;  want  dapperheid  en  beleid  zijn  voor  hunne  zege-  
 pralen  overbodige  factoren.  De  telkens  terugkeerende  verhalen  
 van  woedende  gevechten  en  afgnjselijke  slachtingen  ljjden  aan  
 de  vermoeiendste  eentonigheid  en  getuigen  van  groote  armoede  
 van  geest.  Ook  de  liefde,  of  liever  de  onderlinge  neiging  der  
 geslachten,  speelt  in  deze  verhalen  eene  groote  rol;  maar  de  
 poezie  ontbreekt  daaraan  geheel,  er  wordtslechts  hulde  bewezen  
 aan  den  zinnelijken  lust,  en  de  geheimen  van  het  slaapsalet  
 worden  zonder  schaamte  onthuld.  De  Soeräläjä,  de  woonplaats  
 der  goden, wordt met  de  aarde  in  het  nauwste  verband  gebracht.  
 Zijne  goden  en  geesten  verkeeren aanhoudend  met  de  menschen;  
 doch  de  hemel  is  schooner,  maar  niet  beter  dan  de  aarde;  de  
 goden  zijn  mächtiger  dan  de  menschen,  maar  evenzeer  de slaven  
 hunner  hartstochten. 
 In  weerwil  dus  der  betrekkelijk  hooge  ontwikkeling  die  het  
 Javaansche  tooneel  in  sommige  opzichten  heeft  erlangd,  moeten  
 wij  vreezen  dat  de  tijd  nog  zeer  ver  verwijderd  is,  waarop  het  
 krachtig  tot  de  verstandelijke,  aesthetische  en  zedelijke  vorming  
 van  dit  volk  zal  kunnen  bijdragen.  Ik  vrees  zelfs  dät  in  zijne  
 tegenwoordige  gesteldheid  geen  enkele  grond  te  vinden  is  voor  
 de  hoop,  dat  die  tijd  eenmaal  zal  aanbreken.  Nogtans  verdient  
 het,  om  zijn  grooten  invloed  op  het  volksleven,  de  studie  van  
 Java’s  Europeesche  beheerschers,  wanneer  zij  zieh  ooit  ernstig  
 willen  aangorden  tot  de  taak  om  de  opvoeders  van  het  Javaansche  
 volk  te  worden. 
 Keeren wij  thans  nog  even  tot  de  topeng  terug, en beschrijven  
 wij deze voorstellingen zooals zij zieh, volgens een grondig kenner van  
 het  Soendasche  volksleven,  den  heer Y. de Seribre, in West-Java  
 voordoen.  Ik  mag  slechts  in  groote  trekken  teekenen  en  moet  
 verder  naar  zijn  belangwekkend  opstel  verwijzen  *). 
 Het  woord  topeng beteekent  eigenlijk  masker, momaangezicht,  
 en  vervolgens  maskerade,  gemaskerde  voorstelling.  De  naam  
 wij st  dus  op  hetgeen  deze  voorstellingen  eigenaardig  kenmerkt.  
 Maar  al  dadelijk  is  het noodig  de twee hoofdsoorten van topengs te  
 onderscheiden:  de topeng dalang, een geregelde tooneelvoorstelling,  
 waarbij,  evenals  bij  de  wajang,  een dalang als directeur optreedt,  
 de  voorstelling  leidt  en  de  geschiedenis  reciteert,  en  de  topeng  
 barangan,  ook  topeng  babakan  genoemd,  eene  straatvertooning  
 door  reizende  kunstenaars  uitgevoerd,  die  ieder  op  hun  beurt als  
 dalang  fungeeren,  en  voor  een paar  dubbeltjes  per  babak  (afdee-  
 ling  van  een  lampahhan)  zoolang  speien,  tot  de  milde  bui  van  
 den  huisvader  die  hen  heeft  aangeroepen,  voorbij  is.  Yoor  de  
 vertooningen  der  eerste  soort  worden  de  maskers  uit  licht  fijn  
 hout  gesneden  en  met  zorg beschilderd.  Zij  vertoonen veelal sterk  
 sprekende  trekken.  De  oogen  zijn  zwart,  groot  en  rond, met  
 fraai  gebogen  wenkbrauwen;  de  neuzen  vaak  groot  en  van  allerlei  
 karakteristieke  vormen;  de  tanden  naar  den  Javaanschen  
 smaak  geslepen  en  gekleurd.  De  maskers  voor  godheden  zijn  
 geheel  verguld;  die  voor  groote  heeren  en  dames  wit met gouden  
 versieringen,  geelachtig  of  zelfs  goudgeel;  die  voor  boeta’s  en  
 raksäsä’s  (reuzen,  titanen)  donker  bruin,  roodbruin of bruinachtig  
 rood,  in  enkele gevallen  zwart.  Het getuigtjuist niet  van  ingeno-  
 menheid  met  de  Europeanen,  dat  sommige  toekang  topeng  of  
 maskermakers  zieh  veroorloven,  die  gedrochten  met  de  gelaats-  
 kleur  der  Europeanen  te  versieren.  Aan  de  binnenzijde  der  
 maskers  is  een  pennetje,  dat  de  acteur  met  de tanden vasthoudt.  
 Alleen  de maskers der bodors of clowns,  waarvan er altijd minstens  
 een,  soms  twee  of  drie  aan  den  troep  verbonden  zijn,  worden  
 op  de  bij  ons  gebruikelijke  wijze aangebonden.  De prijs der maskers  
 is  vooral  afhankelijk  van  het  bijgeloof,  dat  aan  het  hout  
 waaruit  ze  vervaardigd  zijn,  of  andere  omstandigheden,  soms  
 bezielende  krachten  toekent.  Yoor  ’t  overige  is  de  hoofdac-  
 teur,  hetzij  man  ofvrouw,  steeds  gedekt  met  een  groote, zwarte  
 kopjah,  een  hoofdtooisel  dat  zieh  in  een  halven  cirkel  op  het  
 achterhoofd  verheft,  en  overtrokken  is  met  de  huid  van  een  
 zwarten  aap  of geit,  waarvan  de hären naar  boven zijn gestreken;