
 
        
         
		borst  en  armen  met  gouden  sieraden  rijk  getooid,  terwijl ook bij  
 baar  de  bloemkransjes  niet  ontbreken. 
 Twee  vrouwen  vatten  de  bruid  bij  de  hand  en  geleiden  haar  
 uit  het  bruidsvertrek  den  bruidegom  te gemoet. Op het oogenblik  
 der  ontmoeting  worden  in  sömmige  streken  aan  beide  twee zoo-  
 genaamde  gantals  toegereikt:  een  sirihblad  in  den  vorm  van een  
 peperhuisje  gedraaid  en  de  overige  bestanddeelen  der sirihpruim  
 bevattend.  Hiermede  moeten  zij  elkander  naar  het hoofd werpen,  
 en  men  beweert  dat  uit  de  kracht  en  de behendigheid waarmede  
 dit  geschiedt,  de  verhouding  kan  worden  opgemaakt, waarin  de  
 echtelingen  gedurende  hun  vereeniging  tot  elkander zullen staan.  
 Daarop  wascht  de  bruid  de  voeten  des  bruidegoms  ten  teeken  
 van  eerbiedige  onderwerping. 
 Yervolgens  neemt  de  bruidegom  zijne  bruid  bij  de  hand  en  
 brengt  haar  tot  vöor  de  padjangan,  waar  zij  zieh  op  de  hurken  
 nederzet  en  in  een  doek,  dien  zij  in  de hand  houdt, de symbolische  
 gaven,  rijst,  pete  en  katjang,  ontvangt,  die  de  bruidegom  
 daarin  uitstort.  Terwijl  eenige  spijzen  worden  gereed  gemaakt  
 blijven  bruid  en  bruidegom  naast  elkander  op  een  tapijt of matje  
 zitten.  Daama  nemen  zij  deel  aan  het  maal,  waarbij  de  bruidegom  
 drie  balletjes  rijst  kneedt  en  aan  zijne  bruid  geeft.  Nadat  
 de  als  nagerecht dienende  lekkernijen en wedang zijn rondgediend,  
 heeft  de  optocht  plaats  waarbij  de  bruid  door  hären  bruidegom  
 naar  de  woning  zijns  vaders  geleid  wordt. 
 De  bruid  plaatst  zieh  in  een 'tandoe  of  draagstoel,  die rondom  
 met  een  gordijn  is  behängen  en  door  vier  personen  gedragen  
 wordt.  De  bruidegom  volgt  haar  te  paard  eu  een  groote  stoet  
 vergezelt  h en ,  waarbij  de  vrouwen  gedeeltelijk  ook  in  draag-  
 stoelen,  de  mannen  te  paard  zjjn  gezeten.  Aan  de  pringgittan  
 gekomen  stapt  de  bruid  uit  de  tandoe  en  treedt  tusschen  twee  
 rijen  vrouwen  naar  binnen,  of  wordt  soms  door  hären  schoon-  
 vader  naar  binnen  gedragen.  Ook  de  bruidegom  stijgt  van  zijn  
 paard,  neemt  de  bruid  bij  de  hand  en  gaat  met  haar  vöör  de  
 padjangan  zitten,  waarna  hun  de  oudere  bloedverwanten  des  
 bruidegoms  worden  voorgesteld  en  vervolgens  weder  eenige  
 spijzen  en  lekkernijen  worden  genuttigd.  Deze  geheele  plechtigheid  
 heet  ngoendoeh  mantoe,  het  inhalen  der  schoondochter. 
 De  bruid  en  bruidegom  gaan  zieh  daarop  verkleeden  en  hüllen  
 zieh  in  een  gewone  bSbüd  en  tapih j  doch  de  bruid  behoudt  
 hären  hoofdtooi  en  de  bruidegom  zet  de  kanigärä  ')  op.  Daarna  
 heeft  onder  de  pandäpä een  tandak-  of  danspartij  plaats,  waarbij  
 de  bruidegom  het  eerst  danst  en  dan  de  genoodigden  naar  rang  
 of  ouderdom  volgen. 
 Omstreeks  elf  ure  wordt  de  bruid  door  eene der vrouwen naar  
 de  slaapkamer  geleid.  Men  noemt  deze de pangarih  of troosteres,  
 omdat  het  hare  taak  is  de  bruid  in  dit  gewichtig  oogenblik  ge-  
 rust  te  stellen  en  op  te  beuren.  Als  zij  daarin  geslaagd  is,g a a t  
 zij  den bruidegom roepen. Na een uur, en nogtweemalen later, komen  
 eenige  der  gasten  met  brandende  fakkels  de  bruidskamer  bezoe-  
 ken,  zonder  echter  de  jonggehuwden  te  stören.  Dit geschiedt om  
 de  booze  geesten  te  verdrijven,  die  vooral  in  den  eersten  nacht  
 ijverig  in  de  weer  zijn  om  de  echtelingen  met  afkeer  in  plaats  
 van  liefde  jegens  elkander  te  vervullen. 
 Den  volgenden  dag  voert  de  jonge  mau  zijne  vrouw  naar  het  
 huis  haars  vaders  terug  met  gelijke staatsie en hebben daar soort-  
 gelijke  plechtigheden  plaats.  Zij  brengen  daar  ook  den  nacht  
 door,  doch  het  bezoek  met  de  lichtende  fakkels  wordt  niet  
 meer  noodig  geacht.  De  feesten  zijn  hiermede  afgeloopen  en den  
 derden  dag  betrekken  de  jonggehuwden  zonder  eenige  plechtig-  
 heid  hunne  woning. 
 Indien  ik  niet  vreesde  dat  mijne  lezers  van  deze  huwelijks-  
 plechtigheden  meer  dan  genoeg  zullen  hebben,  zou  ik  hen  nog  
 over  tal  van  bij zonderheden kunnen onderhouden. Ik zou nog kun-  
 nen  spreken  over  de  dagen  des  jaars  en  de  uren  van  den  dag  
 die,  als  onheilspellend,  bij  het  aangaan  van. een  huwelijk moeten  
 vermeden  worden.  Ik  zou  nog  kunnen  gewagen  van  allerlei  ei-  
 genaardigheden  van  opgeschorte  huwelijken, van tweede en latere  
 huwelijken, van  huwelijken  tusschen  personen  van zeer ongelijken  
 stand.  Ik  zou  kunnen  herinneren  dat  de  samenkomst  der  echt-  
 genooten  onder  de  Madoereezen  en  hier  en  daar  in  Oost-Java