
 
        
         
		De  inhoudsmaten  zijn  oyer  het  geheel  de  belangrijkste  voor  
 den  handel  en  daarom  ook  doorgaans  nauwkeuriger  bepaald.  
 Oorspronkelijk  zijn  zij  echter  even  vaag,  daar  zij  ontleend  zijn  
 aan  natuurlijke  voörwerpen,  waarvan  de  verschillende  exempla-  
 ren  wel  ongeyeer,  maar  lang  niet  nauwkeurig  in  grootte  over-  
 eenkomen, zooals  een eierdop,  een kokosschaal,  een  bamboelid  en  
 dergelijke,  en  van  dat  onbepaalde  en  kunstelooze  dragen  zij  op  
 Java  nog  overal  de  blijken.  Bovendien  worden  zij  op dateiland,  
 welks  bevolking  zieh  grootendeels  aan  den  landbouw  wijdt,  in  
 het  dagelijksch  leven  veelal  vervangen  door  de  nog  ruwer  en  
 kunsteloozer  telmaten.  Deze  zijn  vooral  in  gehruik  voor  de  padi  
 of  rijst  in h etstro o ,  in  welken  vorm  dit  graan  het  meest  in  den  
 handel  komt.  Het  bedrag  van  zulke  maten  is  plaatselijk  zeer  
 verschillend,  en  de  benamingen  zijn  geheel  anders  in  verschillende  
 deelen  des  eilands.  Yoor Batavia  en  omstreken  zijn  ze  als  
 volgt.  Een  pötjöng  of  tjekel  weegt  omstreeks  5  katti’s  (6J  
 Amst. pond);  twee  pötjöngs  maken  een  gedeng,  pintjar  of  ikat,  
 vijf  gedengs  eensangga,  veertig  sangga’s  een  tjaeng '). De tjaeng  
 zou  naar  deze  opgave  omstreeks  2000  katti’s  moeten  wegen,  
 maar  hedraagt  vaak  honderden  ponden  meer  of minder.  Voor  
 het  eigenlijk  Java  geeft  Prof.  Roorda  2)  de  rijstmaten  dus  op.  
 „Yoor  bepaalde  hoeveelheden  padi  heeft  men  de  benaming  van  
 een  ämet  als  grootere  eenheid,  ongeveer  een mans  dracht, maar  
 die  niet  op  alle  plaatsen  gelijk  gerekend  wordt.  De  helft  van  
 een  ämet  wordt  een  woewä,  en  de  helft  van  een  woewä  een  
 hawon  genoemd.  De  kleinere  eenheid  noemt  men  een  gedeng,  
 een  b o s   of  s c h o o f ,   en  de  helft  van  een  gedeng  is  een  belah,  
 een  g a r v e .  De grootte  van  een  ämet  verschilt  vooreerst  naar de  
 dikte  van  de  gedengs  of  bossen,  en  ten  andere  naar  het  getal  
 gedengs  waaruit  op  verschillende  plaatsen  een  ämet  gerekend 
 •)  Regeerings-almanak  voor  1872,  Bijl.  V;  Homao,  Bijdr.  to t.d e   kennis van  ’t  Bat.  
 Mal.  18.  Bene  aanmerkelijk  verschillende  opgave  vindt  men  T.  v.  N.  I . IV.  2.  440.  
 De  gfcdeng  heet  daar  bondolan  (ons bundel ?),  de  ikat  is  niet  synoniem  met  degMäng,  
 maar  slechts  een  vierde  deel  daarvan,  eD  bestaat  toeb  uit  twee  handgrepen,  die  niet  
 pötjong,  maar  tangkapan  worden  genoemd. 
 2)  Jav.  Gramm,  bl.  513. 
 wordt  te  bestaan.“  Volgens  den  Regeerings-almanak  zou  een  
 ämet  van  50  tot  200  gedeügs  verschillen,  maar  er  komen  ook  
 ämets  van  niet  meer  dan  24  of  25  gedengs  voor.  Daarentegen  
 kan  ook  het  gewicht  van  een  gedeng  van  vier  tot  tien  katti’s  
 afwisselen.  De  pötjöng,  welk  woord  ook  in  ’t  Javaansch  voor-  
 komt,  is  volgens  Crawfurd  ')  eigenlijk  de  hoeveelheid  die  men  
 tusschen  beide  handen  kan  grijpen,  en  ongeveer driemaal zooveel  
 als  eengegem  of  handvol.  Dat  men  de  pötjöng  ook  belah,  d.  i.  
 de  helft,  nam.  van  een  gödeng,  noemt,  laat  zieh  verklären  uit  
 de  gewoonte  om  die  hoeveelheid  tot  meerder  gemak  in  twee  
 gelijke  deelen  te  splitsen,  en  dus  aan  de  beide  einden  van  een  
 over  de  schouders  liggenden  stok  te  dragen. 
 Wanneer  de  rijst  van  het  stroo  is  ontdaan, in welken toestand  
 zij  bras  wordt  geheeteü,  zijn  de  telmaten  niet  meer  bruikbaar,  
 maar  wordt  een  werkelijke  inhoudsmaat  vereischt.  De  gewone  
 maat  in  den  handel  is  de  gantang,  die  volgens  den  Regeerings-  
 almanak  468  kub.  Rjjnl.  duimen  of 8.3805  Red.  kop  groot  is.  
 Doch  indien  dit  al  waar  is  te  Batavia,  ook  de  gantang  is  in  
 verschillende  streken  zeer  verschillend.  De  Javanen  in  de  binnenlanden  
 koopen  de  bras  gewoonlijk  bij  de  piti,  d.  i.  een  korf  
 die  gemiddeld  5  katti’s  bevat.  De  koelak,  eene  bij  de  Maleiers  
 bekende  maat,  oorspronkelijk  een  lid  van  een  bamboestengel,  
 wordt  in  de  Preanger  uitsluitend  gebruikt  als  maat  voor  de  
 pitrah  2)  en  op  {  ä  |   gantang  berekend. 
 De  meeste  maten,  voor  andere  zaken,  in  de  zeehavens  van  
 Java  gebruikelijk,  zijn. van vreemden  oorsprong;  een  inlandschen  
 naam  heeft  echter  de  taker,  welk  woord  in  het  algemeen maat   
 beteekent,  maar  speciaal  gebruikt  wordt  voor  een  hoeveelheid  
 olie  die  met  33  bottels  of  25.77  Red.  kan  gelijk  staat3). 
 De  grootste  inhoudsmaat  is  de  kojan,  waarvan  men  veelal  
 gebruik  maakt  bij  het  berekenen  van  scheepslasten.  Maar  ook  
 bij  deze  maat  vindt men groote plaatselijke  verschillen.  Een  kojan 
 x)  Hist,  of  the  Ind.  Arch.  I .  272. 
 2)  Zie  boven  bl.  395. 
 3)  Volgens  den  Regeerings-almanak;  volgens  het  Mal.  Wrdbk.  van  Prof.  Pijnappel  
 houdt  de  taker  of,  naar  Mal.  uitspraak,  takar*,  slechts  17  kan.