
 
        
         
		bij  den  evenaar  hangt  nog  samen  met  eene  omstandigheid,  die  
 tevens  den  last  der  groote  hitte  helpt  verlichten.  Eene buitenge-  
 wone  zomerwarmte  valt  ons  het  zwaarst in het längste der dagen,  
 wanneer  de  verkwikking  die  de  koele avond aanbrengt, zieh lang  
 laat  wachten.  Op  Java  gaat  de  zon  om  zoo  te  spreken  altijd  te  
 zes  ure  op  en  te  zes ure onder. Het verschil tusschen den längsten  
 en  kortsten  dag  bedraagt  er  nauw  een  uur.  Al  blijft  de. nacht  
 ook  warm,  het  branden  der  zon  heeft  men  er  nooit  lang aohter-  
 een  te  verduren.  Daarentegen  mist  de  bewoner  van  Java  schier  
 geheel  het  genotvol  uur  der  schemering.  Het  is  er  alsofde  nacht  
 hären  valen  sluier  plotseling  over  het  landschap  trekt,  om  dien  
 bij  het  ontwaken  van  den  morgen  mbt even krachtige hand weder  
 weg  te  rukken.  * 
 Zijn  op  Java  de  wärmte  en  de  lengte  der dagen yeel gelijkma-  
 tiger  dan  in  het  moederland,  yeel bestendiger is er ook de richting  
 der  winden.  Java  ligt  in  het  gebied  der  standvastige  winden,  
 waaraan  wij  den  naam  van  pasSaat-  of  streekwinden  geven,  en  
 waarvan  de  algemeene  oorzaak  is  dat  de  koudere  luchtstroomen  
 yan  het  noorden  en zuiden naar den evenaar snellen, tot herstel van  
 het  evenwicht  in  de  lucht, dat het uitzetteüd en verijlend vermögen  
 der  wärmte  in  de  nabijheid  van  den  evenaar  aanhoudend  ver-  
 breekt.  Daar  vooral  de  onderste  luchtlagen  door  de  stralen  die  
 land  en  zee  terugkaatsen,  sterk  verwarmd  worden,  moeten  de  
 streekwinden  zieh  ook  het  meest  in  de  lagere  deelen  van  den  
 dampkring  doen  gevoelen.  De  verijlde lucht wordt intusschen door  
 de  köude  stroomen  aanhoudend  opgestuwd,  tot  zij,  zelve allengs  
 afgekoeld  en  verdicht,  de  hooge  ijle  dampkringlagen bereikt, om  
 vandaar  als  een  warme  bovenstroom  naar  de  polen  terug te snellen, 
   tot  herstel  van  het  verlies  dat  door  den  benedenstroom ver-  
 oorzaakt  wordt.  Doch  door  gedurige  afkoeling  in dichtheid toene-  
 mende  zakt  de  bovenstroom  aanhoudend  lager,  tot  hij  eindelijk  
 den  benedenstroom  ontmoet,  en  door  zijne  samenhorting  en  
 worsteling  met  dezen  de  veranderlijke  winden  voortbrengt  die  
 de  gematigde  luChtstreek  onderscheiden.  In de tropische gewester,  
 daarentegen,  wordt  in  de  lagere  dampkringstreek  niets  van  die  
 bovejistroomen  vernomen;  de  benedenstroomen  voeren  er  een onbetwiste  
 heerschappij.  Wij  hebben  ons  dus om die bovenstroomen  
 hier  niet  verder  te  bekommeren. 
 Indien  de  aarde  stilstond  zouden  de luchtstroomen,  die  van  de  
 noord-  en  zuidpool  naar  den  evenaar  snellen,  eene  standvastige  
 noord-  en  zuidwaartsche  richting  hebben ;  men  zou  dus  tusschen  
 de  keerkringen  een  bestendigen  noorden- en zuidenwind gevoelen.  
 Indien  de  verwarming  der  beide  halfronden ten noorden en zuiden  
 van  den  evenaar  volkomen  gelijk-  én  regelmatig  was,  dan  zouden  
 die  stroomen,  met  gelijke  kracht aansnellende,  elkander juist  
 bij  den  evenaar  ontmoeten,  en  daar  elkander  vernietigen.  Maar  
 geen  van  beiden  is  het  geval.  De  aarde  draait  door  hare  dage-  
 lijksche  beweging  van  het  westen  naar  het  oosten  onder  die  
 luchtstroomen  weg.  Dit  geschiedt  met  eene  snelheid  die  aan  de  
 polen  gelijk  nul  is,  maar  aanhoudend  toeneemt  naarmate  de  
 breedte,  d.  i.  de  afstand  van  den  evenaar,  minder  wordt, en die  
 aan  den  evenaar  haar  maximum  bereikt.  Hierdoor  worden  de  
 noorden-  en  zuidenwind,  die  hunne  oorspronkelijke  richting  be-  
 houden,  voor  het  gevoel  van  den  waarnemer  noordoosten-  en  
 zuid^pstenwinden.  De  afwisselende  zonnestand  brengt  nu  eens  
 grooter  wärmte  aan  het  noorder.-,  dan  weder  aan het zuider-half-  
 rond,  en  doet  dus  de  plaats  waar  de  tegen  elkander  stootende  
 stroomen  elkander  dooden,  den  zoogenaamden  stiltegordel, naarmate  
 de  zon  dichter  bij  den  kreefts-  of steenbokskeerkring staat,  
 over  eenige  graden  benoorden  en  bezuiden  den  evenaar heen- en  
 wedertrekken.  Dit  is  in het algemeen genoegzaam om te verklären,  
 waarom  tusschen  de  keerkringen  de  van  de polen körnende luchtstroomen  
 zieh  als  bestendige  noordoosten-  en  zuidoostenwinden,  
 als  de  zoogenaamde  passaatwinden,  doen  gevoelen,  en  waarom  
 de  evenaar  niet  juist  de  grens  tusschen  het  gebied  der  beide  
 passaten  uitmaakt.  Wil  men  in  bijzonderheden  nagaan,  waarom  
 het  gebied  van  een  der  passaten  hier  of  daar,  in  strijd  met het-  
 geen  die  algemeene  verklaring  zou  doen  vooronderstellen,  wordt  
 uitgebreid  of  ingekrompen,  en  waarom  zelfs  in sommige gevallen  
 de  passaten  van  richting  veränderen,  dan  moet  men  met  de  
 ongelijke  verdeeling  van  land  en  water  over  de  oppervlakte  der  
 aarde  te  rade  gaan.