
 
        
         
		gezicht  van  een  Europeaan  gillen  zij  en  loopen  zjj  weg.  In  het  
 gezelschap  van  mannen  zijn  zij stil,  en  doorgaans  zijn  zij  rüstig 
 en  gehoorzaam.  Als  de  Maleier  alleen  is,  laat hij  nietsvan  zieh 
 vernemen;  hij  spreekt  niet  bij  zieh  zelven  en zingt  niet.  Wanneer  
 eenigen  te  zamen  in  een kano pagaaien,  zingen  zij  nu  en 
 dan  een  eentonig,  klagend  gezang.  Hij  wacht  zieh  zorgvuldig  
 van  aan  zijns  gelijken  aanstoot  te  geven.  Hij  twist  niet licht  over  
 geldzaken,  heeft  een  weerzin om te dikwijls om betaling  te vragen,  
 zelfs  van  wat  hem  rechtmatig  toekomt,  en  zal  vaak  zijne  
 aanspraken  liever  geheel  laten  varen,  dan  met  zijn  schuldenaar  
 gesehil hebben, Iemand voor den gek te houden of te plagen is geheel  
 in  strijd  met  zijne  geaardheid;  want  hij  is  fijngevoelig  op  het  
 punt  van  beleefde  vormen, en  de  geringste  inbreuk  op  zijn eigen  
 persoonlijke  vrijheid  of  die  van  anderen  is  hem  onverdragelijk. 
 „De  Maleiers  van  hoogeren  stand  zijn  uitermate  beleefd,  en  
 hebben  al  de  gemakkelijkheid  in  den  omgang  en  al  de  kalme  
 zelfbeheersching  der  best  opgevoede  Europeanen;  maar  deze  
 eigenschappen  zijn  bij  hen  bestaanbaar met  een meedoogenlooze  
 wreedheid  en  verachting  voor  het menschelijk leven,  die  de  don-  
 kere  zijde  van  hun  karakter  uitmaken. 
 „In  verstandelijke  gaven  schijnt  het Maleische  ras  eenigszins  
 achterlijk  te  zijn.  Zij  zijn  buiten  staat  om  verder  te  gaan  dan  
 de  eenvoudigste  verbindingen  van  begrippen,  en  hebben  weinig  
 smaak  of lust  voor  de verwerving  van  kennis. Hunne beschaving,  
 zoo  ver  als  zij  gaat,  schijnt  niet inheemsch te zijn, daar zij geheel  
 beperkt  is  tot  die  natien  die  tot  het  Brahmanisme  of  den  Islam  
 bekeerd  zijn  geworden.“ 
 Indien  men  met  deze  karakterschets  van  het  Maleische  ras  
 zoowel  de  günstiger  als  de  ongunstiger  gekleurde  teekeningen  
 van  de zedelijke en verstandelijke eigenschappen der Javanen verge-  
 lijkt,  zal  men gemakkelijk  inzien, dat geen  der hier vermelde trek-  
 ken  hun  vreemd  zijn,  ofschoon  eenige  voorbeelden  van  hoogere  
 ontwikkeling  recht  geven  tot  den  twijfel,  of  aan  den Javaan niet  
 wat  meer  vatbaarheid  voor  beschaving,  wat  meer  zucht  naar  
 kennis  kan  worden  toegeschreven.  Ik  stel  mij  voor  op  dit  punt  
 straks  nog  even  terug  te  komen.  Wij  bemerken  echter  tevens 
 dat  aan  deze  schets,  wanneer  zij  ons  als  karakterbeeld  van  den  
 Javaan  werd  voorgesteld,  nog  menige  in  het  oog  loopende  trek  
 zou  ontbreken.  Doch  stellen  wij  ons  een  volk  van  de  hier  be-  
 schreven  geaardheid  voor  als  gebukt  onder  een eeuwenlange ver-  
 drukking,  dan  zal  het  juist  dien  plooi  moeten  krijgen  waardoor  
 zieh  het  karakter  van  den  Javaan  meer  bijzonder  onderscheidt.  
 De  gebreken  in  zijn  karakter  zijn  het  natuurlijk  gevolg  van  een  
 toestand  waarin  rechtszekerheid  onbekend  was,  waarin  de  
 menigte  zonder  belooning  voor  hare  hoofden  moest  arbeiden,  
 of,  waar  zij  arbeidde  voor  zichzelve,  nooit  zeker  was  ook  de  
 vruchten  van  hären  arbeid  te  zullen  inoogsten. 
 De  onmetelijke  afstand  tusschen  de  aristocratie  en  den  kleinen  
 man  heeft  bij  dezen  laatsten  slaafsche  onderwerping,  schuch-  
 terheid,  wantrouwigheid,  gebrek  aan  openheid,  de  kunst  om  
 zijne  gewaarwordingen  onder  een  masker  van  onbegrensde  on-  
 verschilligheid  te  verbergen,  en  list  en  veinzerij,  als  de  eigen-  
 lijke  wapenen  der  zwakken,  geteeld  of in  hooge mate  bevorderd.  
 De  onzekerheid  van  bezit heeft  den  Javaan  onverschillig gemaakt  
 voor  de  vruchten  van  zijn  arbeid,  hem  vervreemd  van  spaar-  
 zaamheid  en  voorzorg,  hem  het  nietsdoen  als  den  begeerlijksten  
 toestand  doen  beschouwen,  waar  ook  de  krachtigste  inspanning  
 niet  kon  leiden  tot  verbetering  van  zijn  lot.  En  dit  alles  is  weinig  
 veranderd  waar  hij  aan  het  bestuur  zijner  vorsten  onttrok-  
 ken  is,  om  onder  de  heerschappij  der  Europeanen  geplaatst  te  
 worden;  want  na  körte  aarzeling  is  door  zjjne  overheerschers  
 het  stelsel  op  nieuw  gehuldigd,  om  hem  te  laten  onder  het  on-  
 middellijk  gezag  zijner  hoofden;  om  hem  door  hunne  tusschen-  
 komst  aan  eene belasting  in  arbeid  op  groote  schaal,  door dwang  
 in  te  vorderen,  te  onderwerpen;  om  hem  het  voorrecht  te  ont-  
 ■  zeggen,  zieh  door "het  bezit  van  een  eigen  akker  tot  een man-  
 nelijk  gevoel  van  zelfstandigheid  en onafhankelijkheid op te helfen.  
 Wat  baat  het  den  Javaan,  w a a r  het gemeenschappelijk grondbezit  
 bestaat,  den  akker  te  verbeteren,  die  een  volgend jaar  aan  een  
 anderen  geerfde  zal  worden  toegewezen?  Wat  zal  hij  arbeiden  
 aan  de  vermeerdering  zijner  have  boven  het  strikt  noodige, 
 wanneer  juist  die  hoogere  welvaart  de  begeerige  blikken  zijner 
 20*