
 
        
         
		eischten  wasdom  zal  hebben  bereikt,  en  de  aanplant  van  minder  
 goede  soorten  zal  vervangen  zijn  door  dezulke,  die  de  ervaring  
 als  de  beste  heeft  leeren  kennen. 
 Tegenover  hen  die  de  inogeftjkheid  eener  uitgebreide teelt van  
 voortbrengselen  voor  de  Europeesche  markt  op  Java  zonder  gedwongen  
 arbeid  zoo  lang  en  met  zooveel  nadruk  ontkend  hebben, 
   is  een  beroep  op  den  tegenwoordigen  toestand  der  cultuur  
 van  tabak,  thee en kina  ongetwijfeld  afdoende,  en  wij vertrouwen  
 dus  dat  de  toekomst  ook  het  oordeel  niet  zal  beschämen  van  
 .  hen,  die  voor  de  nog  overgebleven  dwangcultures naar losmaking  
 der  banden  hebben  gestreefd.  De  gedwongen  arbeid  wordt thans  
 aHeen  nog  toegepast  op  de  suiker-  en  koffiecultuur, en  is, wat de  
 eerste  betreft,  na  aanmerkelijke  verzachting  door  de  regelingen  
 van  1860  en  1863,  door  de  suikerwet  van den Minister de Waal  
 van  21  Juli  1870  (Ind.  Staatsbl.  n»  35)  in  beginsel  geheel  ver-  
 oordeeld.  Sedert  jaren  reeds  bestond  eene  regeling  waarbij  de  
 gedwongen  arbeid  der  bevolking  eindigde  als  het  riet tot njpheid  
 was  gekomen,  en  de  Europeesche  fabrikant  zoowel  voor  het  
 smjden  en  transport  van  het  riet, als  voor  de  geheele bewerking  
 in  de  fabriek-,  overeenkomsten  met  haar  sluiten  moest.  Ook  de  
 verplichte  afstand  van  gronden  door  de  bevolking,  tot  een  maximum  
 van  een  vijfde  harer  sawahs,  *die,  overal  waar het Gouvernement  
 goedvond  suikerondernemingen  te  vestigen,  met  den  
 gedwongen  arbeid  aan  het  riet  gepaard  ging,  was  reeds  door  
 onderscheiden  bepalingen  zooveel  mogehjk  tegen  vroegere  mis-  
 bruiken  gewaarborgd.  Thans  is  door de aangehaalde wet bepaald,  
 dat  geene  nieuwe  suikerondernemingen  door  tusschenkomst  van  
 den  Staat  zullen  worden  opgericht,  en  dat  de  beschikking  over  
 de  gronden  der  bevolking,  na  den  aanplant  van  1878,  voorelke  
 ondememing  met  ieder jaar  zal  worden  verminderd,  om  met den  
 aanplant  van  1890  voor  altijd  op  te  houden.  Of,  voor  zoolang  
 d<*  Gouyernements-suikercultuur  nog  bestaat,  de  belangen  der  
 bevolking,  b.  v.  wat  aangaat  het  zoogenaamde  plantloon '), haar 
 » f cW  »  5 S   den  arbeid  in  de  velden’  waarin  afstand  der  velden  ten  behoeve  der  suikercnltunr  begrepen  is. tevens E '  ™or  den 
 door  de  fabrikanten  te  betalen,  door  de zeer vage bepalingen dier  
 wet  genoegzaam  zijn  gewaarborgd,  zal  ik  niet  onderzoeken, daar  
 hier  alles  op  de  uitvoering  aankomt.  De  Indische  Uegeering  
 heeft  deze  zaak  niet  bij  algemeenen  maatregel,  maar, na een op-  
 . zettelijk  onderzoek,  voor  iedere  fabriek  in  ’t bijzonder naar plaat-,  
 selijke  omstandigheden  geregeld,  en  voor  de  vijf  eerstvolgende  
 jaren  bouwsgewijze  vastgesteld.  De  uitkomst  is  voor  de  bevolking  
 niet  onvoordeelig  geweest.  Terwijl  zij  toch  in  1871,  het  
 laatste  jaar  waarin  de  oude  regeling  werkte, bij een aanplant van  
 39,946  bouws,  aan  plantloon  genoot-/  5,474,656,  of f   137.32^  
 per  bouw,  en  daarvan  een  bedrag  van /   452,410 ,  of 11.321 per  
 bouw,  voor  landrente moest missen,  ontving  zij in 1872, volgens  
 de  nieuwe  contracten,  ter  zake  van  „ schadeloosstelling  voor  den  
 tijdelijken  afstand  van  hären  grond“ ,  en  als  „loon- voor den aanplant, 
   het  onderhoud  en  de  bewaking  van  het  riet“ ,  te  zamen  
 /   5,918,065  voor  den  aanplant  van  39,674  bouws,  d.  i.  per  
 bouw  f   149.16 J,  terwijl  zij  nu  voor  deze  velden  van de betaling  
 van  landrente  was  vrijgesteld.  Yoor  ’t  overigeis  in  den loop dien  
 de  suikercultuur  na  de  wet  van  1870  heeft  genomen,  vooral  
 ook  het  verschijnsel  opmerkelijk,  dat  naast  den  gedwongen  aanplant  
 zieh  een  vrij willige,  deels  op door de ondernemers gehuurde  
 gronden,  deels  krachtens  overeenkomsten  door  hen  met  de  bevolking  
 aangegaan,  gedurig  verder  uitbreidt.  Terwijl  de gedwongen  
 aanplant  door  het  ten  einde  loopen  van  sommige  contracten  
 reeds  eenigermate  in  omvang  is  afgenomen,  is  dit  ruimschoots  
 door  dezen  vrij willigen  aanplant  vergoed.  De  omvang  daarvan  
 is,  van  674  bouws in  1872,  in  het volgende jaar tot  1831 bouws  
 gestegen,  en  voor  den  oogst  van  het  loopende  jaar  (1874)  zijn  
 niet  minder  dan  4,333  bouws  vrij willig  aangeplant.  De  niet  on-  
 gegronde  bedenking  tegen  de  wet  van  1870,  dat  daarin  wel  de  
 opheffing  der  Gouvernements-siiikercultuur  geregeld  was,  maar  
 niets  was  gedaan  om  de  opkomst  eener  uitgebreide  Vrij willige  
 teelt  in  hare  plaats  te  verzekeren,  is  dus  door  den  günstigen  
 loop  der  zaken  zelven  tot  zwijgen  gebracht:  De  suikerproductie  
 der  gezamenlijke  op  contract  met  het  Gouvernement  werkende  
 ondernemingen  heeft,  door  voortgaande verbeteringen in de behan