
 
        
         
		hoofd,  terwijl  het  bovenlijf  bloot  blijft  ').  Alleen  de  wadoeng 2)  
 wordt  niet  door  den  bruidegom  gedragen.  Geringe  lieden moeten  
 zieh  dikwijls  met  de  bebed  en  den  hoofddoek  vergenoegen.  De  
 bruidegom  begeeft  zieh  te  paard  naar  de  plaats  waar  het  huwe-  
 lijk  zal  gesloten  worden,  overschaduwd  door  een  pajoeng  die  
 hem  wordt  nagedragen,  en  door  zijne  bloedverwanten,  te  voet  
 of te  paard,  vergezeld.  Die  plaats  is  gewoonlijk  de moskee, doch  
 voor aanzienlijken  de  woning  van  den  Regent  of een  ander  hoofd.  
 Bij  de  voltrekking,  die  volgens  de  voorschriften  van het Moham-  
 medaansche  recht  plaats  heeft  3) ,  zit  de  priester  op  een  nieuw  
 matje,  tusschen  de  twee  getuigen,  met  het  aangezicht  naar  het  
 Oosten.  Tegenover  hem  plaatsen  zieh  de  bruidegom  en  de  wali  
 der briiid,  en  achter  hem  vormen  de  bloedverwanten  een  halven  
 kring.  Nadat de  priester de vereischte vragen omtrent de huwelijks-  
 gift  gedaan en  de  vereeniging  uitgesproken  en  ingezegend  heeft,  
 worden  aan  hem  en  zijne  getuigen  de  voor  hen  bestemde  offer-  
 gaven  door  de  wederzijdsche  vaders  of  voogden  ter hand gesteld.  
 Men  noemt  ze  sanggan,  en  zij  bestaan  inpisang,  tabakendebe-  
 standdeelen der sirihpruim, met toevoeging van eenig geld, waarvan  
 het  bedrag  van den stand der personen afhangt.  Vervolgens bewijst  
 de  bruidegom  hulde  aan  zijn  schoonvader  en  de aanwezige oudere  
 bloedverwanten  door  het  aangezicht  op  hunne knieen te drukken,  
 welk  eerbewijs  oedjoeng  gOnoemd  wordt.  En  als  daarop  de  
 bruidegom  zieh  verwijderd  heeft,  worden  op  last  van  den  vader  
 der  bruid  offerspijzen  voorgediend,  uit  met  kokosmelk  bereide  
 rijst  en  kippenvleesch  bestaande,  waarover  de  priester zijn zegen  
 spreekt.  Men  noemt  dit  de  sidekah  madjemoek.  Nadat  de  aan-  
 w!ezigen  hiervan  gegeten  hebben  is  de  plechtigheid afgeloopen  en  
 keeren  allen  naar  huis. 
 Des  namiddags  omstreeks  vier  ure wordt de bruidegom gekleed  
 om  zijn  bruid  te  gaan  afhalen.  Hjj  wordt  nu  veel  fraaier  uitge-  
 dost.  Het  naakte  bovenlijf  wordt  met  gele  boreh,  het aangezicht  
 met  poepoer,  een  blanketsel  van  rjjstmeel,  besmeerd.  De  hären  
 hangen  hem  los  over  den  rüg,  maar  het  hoofd  is  bedekt  met  
 een  witte  of  licht  blauwe kopja 4). Zijn dodotis  van zijde, van zijn 
 *)  Zie  bl.  603,  605,  606.  2)  Bl.  610.  '  *)  Zie  bl.  862.  4)  Bl.  607- 
 kris  en  van  een  gouden  sieraad  dat  zijn  hoofd  omgeeft,  hangen  
 snoeren  (ontjen-ontjen)  van  bloemen  of  soms  van  juweelen  af,  
 terwijl  kransjes  van  bloemen  (boental)  aan  zijne lenden bevestigd  
 zijn.  Dus  versierd  plaatst  hjj zieh op  een paard, dat met de prabat  
 watangan,  het  tuig  voor  een tornooi"*), is  uitgedost,  en door twee  
 personen geleid wordt, die het met aan het gebit bevestigde koorden  
 vasthouden.  Ook  deze  staatsie-vertooning,  ngaroeng  geheeten, is  
 anders  een  uitsluitend voorrecht van vorsten en hooge ambtenaren;  
 maar  men  schjjnt  den  bruidegom  op  zijn  trouwdag  als  een vorst  
 te beschouwen. Daarom mag hjj zieh ook de keboet badak, de waaiers  
 van  pauwenvederen,  laten  nadragen,  waarvan  het gebruik anders  
 evenzeer tot  de  vorsteljjke  voorrechten behoort. Men zal echter ge-  
 makkeljjk begrjjpen, dat veel van dit fraais tot personen  van aanzien  
 beperkt blijft,  en  men  het  wellicht  nog alleen in de Yorstenlanden  
 in  zijn  vollen  luister  kan  aanschouwen. 
 Een  groote  stoet  van  vrienden  en  bloedverwanten gaat in dub-  
 bele  rij  voor  den  bruidegom  uit,  begeleid  door  de  muziek  der  
 gamelan  bonang  renteng,  of  bij  geringere  lieden  vandeemprak,  
 die  slechts  uit  de  terbang  en  angkloeng  bestaat2). Bij vorstelijke  
 personen  wordt  deze  optocht,  arak  geheeten,  ook  door een corps  
 pradjoerits  of  Soldaten  opgeluisterd.  Ten huize der bruid gekomen,  
 stjjgt  de  bruidegom  vöör  de  tratag  af  en  wordt  door  twee  personen  
 bij  de  hand  naar  de  pandäpä  geleid. 
 De  dos der bruid  is niet minder vorsteljjk. Het haar is opgemaakt  
 op  de  wjjze  bokoran  geheeten,  wegens  zekere  overeenkomst  in  
 den  vorm  met  een  bokor  of metalen  kom, en versierd met sobrah  
 of  snoeren  van  aan  draden  geregen  bloemen.  Haar  aangezicht is  
 met  poepoer  geblanket  en  de  fijne  hären  op  het  beschilderd  
 voorhoofd  zijn  gekruld.  Het bovenlijf en de armen zijn naakt en met  
 gele  boreh  ingesmeerd.  De  boezem  is  echter  door  de  kemben  3)  
 bedekt.  Haar  tapih  of  rok  is  van  de  gebloemde zijden stof tjinde  
 genoemd,  en  daarover  draagt  zij  de  bangoen  toelak, een wit met  
 zwart  omboord  en  rijk  verguld  overkleed,  en  als  buikband  of  
 gordel  de  mandälä  giri,  een  sjerp  van  gele  zijde,  die  anders  
 slechts  door  prinsessen  gedragen  wordt.  Overigens  zijn  höofd,